A-G: Elektronische overlegging van auteursrechtelijk beschermd materiaal als bewijsstuk aan een rechter niet in strijd met EU-auteursrechtenrichtlijn
Nieuwsbericht | 08-09-2020
Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal Hogan van 3 september 2020 in de zaak C-637/19, BY tegen CX .
BY en CX hebben beiden een eigen website. In een eerder geschil voor de burgerlijke rechter heeft CX een kopie van een tekstpagina van de website van BY als bewijsstuk overlegd. Op deze tekstpagina stond ook een foto. Dit bewijsstuk is via de e-mail aan een rechter toegestuurd. BY voert aan dat hij het auteursrecht op deze foto heeft en stelt dat CX inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht.
Auteurs hebben het uitsluitende recht de mededeling van hun werken aan het publiek toe te staan of te verbieden (artikel 3, lid 1 van richtlijn 2001/29 ). Daarnaast beschikken auteurs over het uitsluitende recht om elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan toe te staan of te verbieden (artikel 4, lid 1, richtlijn 2001/29).
BY is een procedure gestart bij de rechter, waarin hij schadevergoeding vordert voor de inbreuk op zijn auteursrecht. CX stelt dat de openbaarmaking van het fotomateriaal ten behoeve van de gerechtelijke procedure geen schending van het auteursrecht oplevert. De rechter wil van het EU-Hof weten of en, zo ja, in welke omstandigheden de openbaarmaking aan een rechter per e-mail van auteursrechtelijk beschermd materiaal als bewijsstuk in een procedure een “mededeling aan het publiek” of een “distributie onder het publiek” kan zijn.
Advies
De A-G brengt ten eerste in herinnering dat het EU-Hof heeft geoordeeld dat alleen sprake kan zijn van “distributie onder het publiek” wanneer het werk in de vorm van fysieke kopieën, materiële zaken of tastbare voorwerpen in het verkeer is gebracht ( C-263/18 ). Aan dit vereiste in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 is niet voldaan wanneer een werk in niet-tastbare vorm per e-mail wordt overlegd. Volgens de A-G dient daarom alleen te worden onderzocht of de overlegging een “mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, richtlijn 2001/29 inhoudt.
De A-G brengt verder in herinnering dat het EU-Hof heeft geoordeeld dat een “mededeling aan het publiek” gericht moet zijn tot een onbepaald aantal potentiële ontvangers ( C-306/05 ). Ondanks het potentieel hoge aantal betrokken gerechtelijk ambtenaren die het auteursrechtelijk beschermd materiaal te zien krijgen, kan een overlegging aan een rechter niet kwalificeren als een “mededeling aan het publiek”. De mededeling is in plaats daarvan gericht tot een duidelijk gedefinieerde en beperkte of besloten groep personen. Deze groep personen oefenen hun functies in het algemeen belang uit en zijn gebonden door juridische en ethische regels met betrekking tot het gebruik en de openbaarmaking van in een gerechtelijke procedure ingekomen informatie en bewijsstukken.
Ook stelt de A-G dat de rechten van verdediging van een justitiabele, zoals neergelegd in artikel 47 EU-Handvest van de grondrechten , ernstig in gevaar zouden komen indien hij niet in staat zou zijn om bewijs aan een rechter te overhandigen omdat een andere procespartij of derde zich met betrekking tot dat bewijs op het auteursrecht beroept. Deze auteursrechten moeten weliswaar worden beschermd op grond van artikel 17, lid 2, EU-Handvest van de grondrechten , maar volgens de A-G wordt dit recht niet in de kern geraakt wanneer justitiabelen in een gerechtelijke procedure auteursrechtelijk beschermd materiaal kunnen overleggen of daarnaar kunnen verwijzen.
De A-G concludeert vervolgens dat het geen verschil maakt dat in het nationale recht een algemeen beginsel van openbaarheid van overheidsdocumenten is vastgelegd, waardoor een ieder die daarom verzoekt toegang kan krijgen tot aan een rechter overgelegde processtukken. De A-G stelt in dit verband dat de mededeling van auteursrechtelijk beschermd materiaal door een justitiabele aan een rechter in dergelijke omstandigheden geen “mededeling door die justitiabele aan het publiek” inhoudt. Het is namelijk uiteindelijk de rechter zelf (of een gerechtelijk ambtenaar) die eventueel op grond van nationale wetgeving inzake transparantie toegang moet verlenen tot het materiaal.
Tenslotte concludeert de A-G dat het algemene beginsel van openbaarheid van overheidsdocumenten slechts verplicht tot toegang tot deze documenten. Geenszins wordt aan de verzoeker een recht op gebruik van die documenten verleend. Voor het gebruik blijft de toestemming van de rechthebbende vereist. Hieruit volgt dat auteursrechtelijk beschermd materiaal op deze wijze niet tot het publieke domein gaat behoren om de enkele reden dat het materiaal in een gerechtelijke procedure openbaar is gemaakt, als bewijsstuk dient of anderszins als bewijs beschikbaar is gesteld.
Opmerking : een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.