A-G: Overlevering op grond van een tweede EAB leidt niet tot het herleven van de rechtsgevolgen van een eerste EAB van dezelfde uitvaardigende lidstaat
Nieuwsbericht | 12-08-2020
In deze zaak is XC in 2016 door de Portugese autoriteiten een eerste maal aan de Duitse autoriteiten overgeleverd op grond van een Europees aanhoudingsbevel (hierna: eerste EAB). Na voltooiing van zijn straf is hij vrijwillig uit Duitsland vertrokken en naar Italië afgereisd. Vervolgens is tegen XC in 2018 een tweede Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd (hierna: tweede EAB) voor andere strafbare feiten. Op grond van het tweede EAB hebben de Italiaanse autoriteiten XC overgeleverd aan Duitsland. XC is hierdoor gedwongen teruggekeerd naar de uitvaardigende lidstaat van het eerste EAB.
In een Europees aanhoudingsbevel moeten expliciet de strafbare feiten worden opgenomen waarvoor de persoon wordt overgeleverd en vervolgd (artikel 8, lid 1, Kaderbesluit EAB ). In dit kader verbiedt het specialiteitsbeginsel dat een overgeleverde persoon wordt vervolgd voor strafbare feiten die niet in het EAB zijn opgenomen (artikel 27, lid 2, Kaderbesluit EAB). De bescherming van het specialiteitsbeginsel wordt opgeheven wanneer de lidstaat, die uitvoering heeft gegeven aan een EAB, instemt met de vervolging van andere strafbare feiten dan die in het EAB zijn opgenomen (artikel 27, lid 3, onder g, Kaderbesluit EAB).
XC is in 2019 in Duitsland veroordeeld voor een verkrachting met verzwarende omstandigheden en afpersing in Portugal. Deze strafbare feiten worden echter niet genoemd in zowel het eerste EAB als het tweede EAB. In beginsel verzet het specialiteitsbeginsel zich tegen de vervolging van deze strafbare feiten, tenzij de uitvoerende lidstaat toestemming heeft gegeven voor de vervolging van deze feiten. Italië heeft als uitvoerende lidstaat in het kader van het tweede EAB toestemming gegeven.
XC stelt in het cassatiemiddel tegen zijn veroordeling dat ook Portugal, als uitvoerende lidstaat van het eerste EAB, toestemming had moeten gegeven voor de vervolging en daarmee de opheffing van de bescherming van het specialiteitsbeginsel. Hij stelt dat het specialiteitsbeginsel uit hoofde van het eerste EAB nog steeds van toepassing is, aangezien zijn vrijwillige vertrek uit de uitvaardigende lidstaat geen invloed heeft gehad op de toepassing van het specialiteitsbeginsel in die uitvaardigende lidstaat. Daarnaast beargumenteerd XC dat de gedwongen terugkeer naar de uitvaardigende lidstaat van het eerste EAB, tot de hernieuwde toepasselijkheid van het specialiteitsbeginsel uit hoofde van het eerste EAB kan leiden.
De verwijzende rechter twijfelt of het specialiteitsbeginsel uit hoofde van het eerste EAB nog van toepassing is. In dit kader vraagt de verwijzende rechter aan het EU-Hof wat de rechtsgevolgen zijn van het vrijwillige vertrek van een persoon van het grondgebied van een uitvaardigende lidstaat en de gedwongen terugkeer van die persoon naar dezelfde uitvaardigende lidstaat voor de toepassing van het specialiteitsbeginsel uit hoofde van het eerste Europese aanhoudingsbevel.
Advies
Vrijwillig vertrek
De A-G behandelt ten eerste wat de rechtsgevolgen zijn van het vrijwillige vertrek van het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een persoon die aan de staat is overgeleverd op grond van een eerste Europees aanhoudingsbevel. De A-G concludeert dat het specialiteitsbeginsel slechts van toepassing is voor zover de overgeleverde onderworpen is aan het toezicht van de uitvaardigende lidstaat. Daaruit volgt dat wanneer de betrokkene niet meer onderworpen is aan de rechtsmacht van de staat die het EAB heeft uitgevaardigd, bijvoorbeeld omdat hij vrijwillig van het grondgebied van die staat is vertrokken, het specialiteitsbeginsel niet meer van kracht is. Een dergelijke uitlegging volgt volgens de A-G uit de bewoordingen, de context en de doelstellingen van artikel 27, lid 2, Kaderbesluit EAB.
Volgens de AG worden met het specialiteitsbeginsel twee doelstellingen nagestreefd. Enerzijds de handhaving van de soevereiniteit van de uitvoerende lidstaat om zelf strafbare feiten te vervolgen en anderzijds het waarborgen van de rechten van de betrokkene. Aangezien het specialiteitsbeginsel de betrokkene probeert te beschermen tegen eventuele pogingen van de uitvaardigende lidstaat om zijn strafrechtelijke bevoegdheid uit te breiden, is dit beginsel onlosmakelijk verbonden met de tenuitvoerlegging van een specifiek EAB waarin duidelijk is omgeschreven voor welke strafbare feiten de overlevering en vervolging plaatsvindt.
De A-G stelt dat het specialiteitsbeginsel slechts geldt in het kader van een overlevering en de gevolgen ervan, zolang de persoon zich onder dwang op het grondgebied van de uitvaardigende staat bevindt. Een vrijwillig vertrek van dit grondgebied verbreekt de band tussen de uitvaardigende staat en de overgeleverde persoon. Deze handeling van de betrokkene heeft tot gevolg dat hij aan de rechtsmacht van die staat wordt onttrokken. Door het onttrekken aan de rechtsmacht van de uitvaardigende lidstaat loopt de overgeleverde geen risico meer dat hij wordt vervolgd voor strafbare feiten die niet in de EAB zijn opgenomen. Om die reden behoeft de overgeleverde geen bescherming meer van het specialiteitsbeginsel en komt deze bescherming te vervallen.
Gedwongen terugkeer
De A-G behandelt ten tweede wat de rechtsgevolgen zijn van een gedwongen terugkeer van een persoon naar dezelfde uitvaardigende lidstaat op grond van een tweede EAB. In dit kader concludeert de A-G dat het specialiteitsbeginsel uit hoofde van het eerste EAB geen gevolgen heeft voor het tweede EAB. Het specialiteitsbeginsel vereist niet dat de staat die het eerste EAB heeft uitgevoerd (Portugal) toestemming moet geven voor de uitbreiding van de vervolging in het kader van een tweede EAB.
De A-G is het met XC eens dat de uitzondering van artikel 27, lid 3, onder a, Kaderbesluit EAB, waarin wordt bepaald dat het specialiteitsbeginsel niet van toepassing is wanneer een persoon terugkeert naar het grondgebied van een uitvaardigende lidstaat, in deze zaak niet relevant is. Onder “terugkeert” valt volgens de A-G namelijk alleen een vrijwillige terugkeer en geen gedwongen terugkeer. Artikel 27, lid 3, onder a, Kaderbesluit EAB kan in deze zaak daarom niet leiden tot de niet-toepasselijkheid van het specialiteitsbeginsel.
De A-G concludeert echter dat de niet-toepasselijkheid van het specialiteitsbeginsel al voortvloeit uit het verval van de eerste overleveringsprocedure vanwege het vrijwillige vertrek van de betrokkene van het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Een gedwongen terugkeer, ook al valt dit niet onder een uitzondering van het specialiteitsbeginsel, kan het specialiteitsbeginsel in het kader van de eerste overlevering daarom niet heractiveren.
Opmerking : een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn
Meer informatie: