EU-Hof: EU-detacheringsrichtlijn van toepassing op de wegvervoersector
Nieuwsbericht | 03-12-2020
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 1 december 2020 in de zaak C-815/18, FNV .
Achtergrond
Van den Bosch Transporten BV is een Nederlandse transportonderneming. De aandeelhouder van deze BV is ook aandeelhouder van een vennootschap naar Duits recht en een vennootschap naar Hongaars recht.
Van den Bosch Transporten BV is aangesloten bij de Vereniging Goederenvervoer Nederland (VGN). De VGN heeft een CAO (hierna: CAO VGN) vastgesteld die niet algemeen verbindend is verklaard. De algemeenverbindendverklaring van een CAO houdt in dat deze CAO van toepassing wordt op alle werkgevers en werknemers die in een bepaalde sector werkzaam zijn. De bepalingen van de CAO VGN komen echter overeen met de CAO Beroepsgoederenvervoer (hierna: CAO Bgv), die wel algemeen verbindend is verklaard.
Artikel 44 van de CAO VGN bepaalt dat werkgevers in Nederland moeten bedingen dat op gedetacheerde werknemers de basisarbeidsvoorwaarden uit de CAO VGN worden toegepast. De vennootschappen naar Hongaars en Duits recht hebben werknemers ter beschikking gesteld aan Van den Bosch Transporten BV. Van den Bosch Transporten BV heeft echter nagelaten om artikel 44 CAO VGN na te leven en om bij de vennootschappen naar Hongaars en Duits recht te bedingen dat de in de CAO VGN vermelde basisarbeidsvoorwaarden worden toegepast op de ter beschikking gestelde chauffeurs. De FNV heeft een vordering ingesteld bij de Nederlandse rechter om de drie ondernemingen te verplichten de CAO VGN na te leven.
Het geding tussen de FNV en de drie ondernemingen bereikte, na behandeling in eerste aanleg en hoger beroep, de Hoge Raad. De Hoge Raad wil ten eerste van het EU-Hof weten of richtlijn 96/71 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (hierna: EU-detacheringsrichtlijn) van toepassing is op transnationale dienstverrichtingen in de sector van het wegvervoer. Daarnaast wil de Hoge Raad antwoord op de vraag wanneer er sprake is van terbeschikkingstelling in de zin van artikel 2, lid 1, van de EU-detacheringsrichtlijn. Tenslotte wil de Hoge Raad weten in welke gevallen een CAO algemeen verbindend is verklaard in de zin van artikel 3, lid 1, van de EU-detacheringsrichtlijn.
EU-Hof
Toepasselijkheid EU-detacheringsrichtlijn op de vervoerssector
Het EU-Hof oordeelt ten eerste dat de EU-detacheringsrichtlijn van toepassing is op transnationale dienstverrichtingen in de sector van het wegvervoer. Volgens het EU-Hof is de richtlijn, met uitzondering van de dienstverrichtingen die genoemd worden in artikel 1, lid 2 van de EU-detacheringsrichtlijn, in beginsel van toepassing op alle transnationale dienstverrichtingen waarbij werknemers ter beschikking worden gesteld, ongeacht in welke economische sector.
Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat de EU-detacheringsrichtlijn van toepassing is, ondanks dat de specifieke rechtsgrondslag voor vervoer ( artikel 91 EU-Werkingsverdrag ) niet naast de rechtsgrondslag voor diensten is opgenomen in de EU-detacheringsrichtlijn ( artikel 57, lid 2, EU-Werkingsverdrag ). Het EU-Hof benadrukt namelijk dat de EU-detacheringsrichtlijn een algemene strekking heeft en dat deze richtlijn niet tot doel heeft om een gemeenschappelijk vervoersbeleid in de zin van artikel 91 EU-Werkingsverdrag tot stand te brengen. Volgens het EU-Hof bevat de EU-detacheringsrichtlijn evenmin ‘maatregelen die de veiligheid van het vervoer kunnen verbeteren’ of andere ‘dienstige bepalingen’ op het gebied van het vervoer ( artikel 91, lid 1, onder c en d, EU-Werkingsverdrag ).
Omstandigheden om te bepalen of werknemers in het wegvervoer ter beschikking zijn gesteld in de zin van de EU-detacheringsrichtlijn
Het EU-Hof brengt in herinnering dat een werknemer in het kader van de EU-detacheringsrichtlijn alleen kan worden beschouwd als gedetacheerd op het grondgebied van een lidstaat indien het werk dat hij verricht een voldoende nauwe band vertoont met het grondgebied van die lidstaat ( zaak C-16/18 ). Om vast te stellen of sprake is van een voldoende nauwe band moet een algehele beoordeling worden verricht van alle factoren die kenmerkend zijn voor de werkzaamheden van de betrokken werknemer.
Factoren die een rol spelen bij de algehele beoordeling zijn de aard van de werkzaamheden die de betrokken werknemer verricht op het grondgebied van de lidstaat waar hij gedetacheerd is, de mate waarin de werkzaamheden van die werknemer verband houden met het grondgebied van elke lidstaat waar hij werkzaam is en het aandeel van die werkzaamheden op het grondgebied van elke lidstaat in de vervoersdienst als geheel.
Het EU-Hof oordeelt verder dat het feit dat een chauffeur de instructies voor zijn opdrachten ontvangt op het hoofdkantoor van de onderneming waaraan de chauffeur ter beschikking is gesteld en het feit dat de chauffeur zijn opdrachten begint of beëindigd op dat hoofdkantoor ontoereikend zijn om vast te stellen dat de chauffeur op het grondgebied van een andere lidstaat ter beschikking is gesteld. Het EU-Hof oordeelt eveneens dat bij de beoordeling of een werknemer ter beschikking is gesteld, niet doorslaggevend is dat een werknemer ter beschikking is gesteld aan een onderneming die in een concern verbonden is met de onderneming waar de werknemer gewoonlijk werkt.
Vervolgens gaat het EU-Hof in op het specifieke geval van cabotagevervoer. Cabotage wordt omschreven als nationaal vervoer voor rekening van derden dat tijdelijk wordt verricht in een lidstaat van ontvangst, waarbij de lidstaat van ontvangst de lidstaat is waarin een vervoerder actief is, niet zijnde zijn lidstaat van vestiging ( artikel 2, punten 3 en 6, verordening 1072/2009 ). Het EU-Hof benadrukt dat de EU-detacheringsrichtlijn van toepassing is op cabotagevervoer. Volgens het EU-Hof kan worden aangenomen dat het werk dat een chauffeur in het kader van cabotagevervoer verricht een voldoende nauwe band heeft met de lidstaat van ontvangst, omdat het cabotagevervoer volledig plaatsvindt op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst. De duur van het cabotagevervoer is volgens het EU-Hof niet relevant.
Algemeenverbindendverklaring CAO
Het EU-Hof oordeelt dat aan de hand van het toepasselijke nationale recht moet worden bepaald of een collectieve arbeidsovereenkomst algemeen verbindend is verklaard in de zin van artikel 3, lid 1 van de EU-detacheringsrichtlijn. Volgens het EU-Hof is het juist dat artikel 3, lid 1 van de EU-detacheringsrichtlijn niet uitdrukkelijk verwijst naar het nationale recht, maar neemt dit niet weg dat wel impliciet naar het nationale recht wordt verwezen, aangezien die bepaling vereist dat de betrokken CAO algemeen verbindend is verklaard. De algemeenverbindendverklaring kan volgens het EU-Hof enkel worden verricht overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat.
Tenslotte oordeelt het EU-Hof dat een collectieve arbeidsovereenkomst die niet algemeen verbindend is verklaard, kan worden aangemerkt als CAO in de zin van de EU-detacheringsrichtlijn. Dit is het geval wanneer een niet algemeen verbindend verklaarde CAO (CAO VGN) door de onder die CAO vallende ondernemingen moet worden nageleefd om vrijstelling te krijgen van een CAO (CAO Bgv) die wel algemeen verbindend is verklaard. De bepalingen van die niet algemeen verbindend verklaarde CAO en de bepalingen van de algemeen verbindend verklaarde CAO moeten volgens het EU-Hof in essentie wel overeenkomen.
Meer informatie: