Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 12 december 2006, in de zaak T-228/02, Organisatie van Volksmujahedeen van Iran (MKO) tegen Raad van de Europese Unie
Signaleringsfiche
Betrokken departementen BZ, BZK, FIN, JUS, EZ
Sleutelwoorden GBVB – Terrorismebestrijding – Autonome EG-bevriezingslijsten – Motivering - Rechten van verdediging (hoor/wederhoor) – Effectieve rechtsbescherming
Beleidsrelevantie Dit is de eerste uitspraak over autonome communautaire bevriezingslijsten ter uitvoering van een gemeenschappelijk standpunt (GS) in verband met de bestrijding van terrorisme (dus niet ter uitvoering van VN-resoluties). De procedure tot plaatsing van personen en entiteiten op een bevriezingslijst bevat een nationale en een communautaire component. Op nationaal niveau kan het gaan om een beslissing van een bevoegde (in beginsel rechterlijke) instantie tot 1. inleiding van een onderzoek of vervolging of tot 2. veroordeling wegens terroristische daden (conform artikel 1, lid 4, GS 2001/931). Bij onderzoek of vervolging moet de nationale bevoegde instantie zich baseren op bewijzen of geloofwaardige en serieuze aanwijzingen. De betrokkene moet in de nationale procedure zijn standpunt kenbaar kunnen maken over de dossierelementen waarop het besluit is gebaseerd. Toegang tot deze dossierelementen kan worden geweigerd op grond van nationaalrechtelijke beperkingen van de rechten van de verdediging. Daarna zal in de communautaire procedure de Raad een besluit nemen over plaatsing op de lijst. Daarbij dient de Raad zich op basis van het beginsel van loyale samenwerking van artikel 10 EG zoveel mogelijk te baseren op de beoordeling door de nationale instantie van de bewijzen of aanwijzingen en de erkenning van eventuele geldende beperkingen, voor zover het een beslissing van een rechterlijke instantie betreft. Het is echter een essentiële voorwaarde dat de Raad zelf controleert of deze beslissing voldoet aan de definitie van artikel 1, lid 4, GS 2001/931.
De plaatsingsbesluiten van de Raad moeten aan nauwkeurige procedurele vereisten voldoen: 1. Mededeling aan de betrokkene van de dossierelementen die aantonen dat er door een bevoegde nationale instantie een besluit ten opzichte van hem is genomen overeenkomstig de eisen als bedoeld in artikel 1, lid 4, GS 2001/931, tenzij veiligheidsoverwegingen of internationale betrekkingen zich hiertegen verzetten. Voorafgaand aan een eerste plaatsing hoeft de Raad vanwege het verrassingseffect de betrokkenen niet in de gelegenheid te stellen hun standpunt kenbaar te maken. Betrokken moeten echter wel onmiddellijk na plaatsing herziening kunnen vragen (bezwaar bij Raad, beroep bij het Gerecht). 2. Motivering van het plaatsingsbesluit, die verwijst naar de informatie op basis waarvan de Raad is overgegaan tot plaatsing op de bevriezingslijst. Deze motivering moet in algemene zin in het Publicatieblad worden gepubliceerd. Betrokkenen moeten persoonlijk een specifieke en concrete motivering meegedeeld krijgen. 3. Bij de halfjaarlijkse herziening van het oorspronkelijke plaatsingsbesluit moet de Raad motiveren waarom plaatsing op de lijst nog altijd gerechtvaardigd is. Betrokkenen moeten voorafgaand aan het nemen van het nieuwe besluit in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt over de plaatsing kenbaar te maken en op de hoogte worden gesteld van eventuele nieuwe bezwarende feiten, tenzij veiligheidsoverwegingen of internationale betrekkingen zich hiertegen verzetten. Zoals blijkt uit Kamervragen heeft dit soort zaken de aandacht van de Tweede Kamer.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum MKO, sinds 2002 op deze autonome bevriezingslijst, had beroep ingesteld tegen haar plaatsing op de lijst. Het Gerecht vernietigt het bevriezingsbesluit van de Raad van 21 december 2005 voor zover dit de MKO betreft, omdat het in strijd is met de rechten van de verdediging (waaronder hoor/wederhoor), de motiveringsplicht en het recht op effectieve rechtsbescherming. Plaatsing op de EG-bevriezingslijst moet volgens het Gerecht aan nauwkeurige procedurele vereisten voldoen (zie beleidsrelevantie). Het Gerecht benadrukt dat een belangrijk deel van de rechtsbescherming echter moet worden geboden op nationaal niveau, namelijk in de procedure die geleid heeft tot het in artikel 1, lid 4, van het Gemeenschappelijk Standpunt bedoelde besluit. De MKO-zaak gaat niet over het meest recente bevriezingsbesluit (d.d. 29 mei 2006). De tegoeden van MKO blijven dan ook bevroren. Ook het Gemeenschappelijk Standpunt (geen rechtsmacht) en de Verordening (niet door MKO aangevochten) waarop het besluit stoelt, blijven overeind.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten In Raadskader zijn reeds de nodige maatregelen getroffen dan wel voorbereid om aan de bezwaren van het Gerecht tegemoet te komen. Naar verwachting zal de Raad niet in beroep gaan tegen de uitspraak. Deze uitspraak hangt nauw samen met de nog voor het Gerecht hangende Nederlandse zaken Sison (uitspraak verwacht begin 2007) en Al Aqsa (mondelinge behandeling op 16 januari 2007). Verwachting is dat de Raad beide zaken zal verliezen omdat niet aan alle door het Gerecht geformuleerde procedurele vereisten is voldaan.
Voorstel voor behandeling De ICER zendt het fiche en bijbehorende arrest ter kennisneming aan de ministers van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Financiën, Economische Zaken en Justitie. Nadat uitspraak is gedaan in de zaken Sison en Al Aqsa zal worden bezien of met betrekking tot de te volgen nationale (administratieve en gerechtelijke) procedures een vervolgfiche noodzakelijk is.