Arrest van het Hof van Justitie van 1 oktober 2009, C-3/08, Ketty Leyman tegen Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering

Contentverzamelaar

Arrest van het Hof van Justitie van 1 oktober 2009, C-3/08, Ketty Leyman tegen Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 1 oktober 2009, C-3/08, Ketty Leyman tegen Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering

Betrokken departementen
SZW, BZK, JUS

Sleutelwoorden
Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 40, lid 3 – Uitkeringsregelingen die per lidstaat verschillen – Nadelen voor migrerende werknemers – Bijdragen die geen recht op uitkering geven

Beleidsrelevantie
Het toepassen van een regeling op grond waarvan het recht op invaliditeitsuitkering pas ingaat na afloop van een tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid is in strijd met het vrij verkeer van werknemers, als dit betekent dat een migrerende werknemer bijdragen heeft betaald aan de sociale zekerheid die geen recht geven op uitkering en hij daardoor wordt benadeeld ten opzichte van een werknemer die geen gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Deze zaak gaat over een werkneemster die van België naar Luxemburg migreert en daar, na 2 jaar, blijvend arbeidsongeschikt wordt. Zij krijgt direct een (lage) Luxemburgse invaliditeitsuitkering, gebaseerd op de in Luxemburg vervulde tijdvakken van verzekering. Haar verzoek om meteen ook het Belgische pro-rata-deel van de invaliditeitsuitkering te mogen ontvangen kan echter niet worden gehonoreerd. Dit probleem ontstaat door verschillen in de socialezekerheidswetgeving. De Belgische wetgeving maakt niet op basis van de toestand van de werknemer onderscheid tussen tijdelijke arbeidsongeschiktheid (ziekte) en definitieve arbeidsongeschikheid (invaliditeit). Er is voor arbeidsongeschiktheid één geïntegreerde regeling. Wie na een jaar nog arbeidsongeschikt is, krijgt in plaats van de zogenaamde primaire ongeschiktheidsuitkering een invaliditeitsuitkering. De Luxemburgse wetgeving geeft bij blijvende arbeidsongeschiktheid meteen recht op een invaliditeitsuitkering.
Verordening 1408/71 laat het hanteren van een wachttijd voor een invaliditeitsuitkering op zich wel toe. Het Hof is echter van mening dat het toepassen van zo’n wachttijd in gevallen waarin dit betekent dat een (migrerende) werknemer bijdragen heeft betaald aan de sociale zekerheid zonder dat die recht geven op uitkering, in strijd is met artikel 39 EG. Migrerende werknemers worden daardoor benadeeld ten opzichte van werknemers die geen gebruik hebben gemaakt van het recht op vrij verkeer.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
In Nederland kan een invaliditeitsuitkering (WIA) pas toegekend worden na 2 jaar arbeidsongeschiktheid. Daarvoor bestaat recht op loondoorbetaling door de werkgever of, als de werknemer uitzendkracht is of een WW-uitkering geniet of als de werkgever failliet is, recht op een Ziektewet-uitkering. Wanneer meteen duidelijk is dat sprake is van blijvende volledige arbeidsongeschiktheid, kan een kortere wachtperiode worden aangevraagd (artikel 23, zesde lid, WIA). Een vergelijkbaar coördinatieprobleem had zich dus ook voor kunnen doen, indien Leyman niet eerst in België, maar in Nederland had gewerkt. In de situatie dat de werknemer gedeeltelijk of tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is, kan de verkorte wachttijd namelijk geen toepassing vinden.
De overwegingen van het Hof zijn echter niet rechtstreeks op de situatie in Nederland toepasbaar, omdat de situatie met betrekking tot de premiebetaling afwijkt van die in België. De kern van de uitspraak is dat er in de zaak die aan de orde was, sprake was van benadeling van werknemers, nu deze wel premie hadden betaald, mede voor een uitkering gedurende de wachttijd, terwijl er gedurende de wachttijd geen uitkering tegenover stond. Dit is anders in de Nederlandse situatie, aangezien Nederland aparte regelingen heeft voor kortdurende en langer durende arbeidsongeschiktheid. Bovendien wordt voor de privaatrechtelijke aanspraak op loondoorbetaling geen premie geheven, terwijl de Ziektewet alleen een werkgeverspremie kent.
Het Hof heeft zich in het onderhavige arrest niet uitgesproken over een situatie, waarin de werknemer weliswaar gedurende de wachttijd geen uitkering krijgt, maar daarvoor ook geen premie heeft betaald. Op basis van de huidige stand van de rechtspraak is er juridisch gezien geen aanleiding om de Nederlandse wetgeving of de toepassing daarvan te wijzigen.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het arrest ter kennisname aan de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.