A-G: de hoogste nationale rechter moet bij een verzoek tot herziening een verzoek van een partij om prejudiciële vragen aan het EU-Hof te stellen inhoudelijk beoordelen
Nieuwsbericht | 19-06-2024
Het gaat om de conclusie van Advocaat-Generaal (hierna: A-G) Emiliou van 18 juni 2024 in de zaak C-144/23 (KUBERA)
Achtergrond
Verzoekster KUBERA heeft in Turkije blikjes Red Bull-drank gekocht die in Oostenrijk waren vervaardigd en heeft deze per schip naar een Sloveense haven vervoerd. Daar is een douaneprocedure gestart. De Sloveense belastingdienst heeft die procedure geschorst en de goederen in beslag genomen vanwege een vermoedelijke inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht in de zin van artikel 17 van verordening 608/2013. Tegen die beslissing heeft verzoekster administratieve klachten ingediend, die zijn afgewezen. Daarna heeft zij twee beroepen ingesteld, die zijn verworpen. Vervolgens heeft verzoekster twee verzoeken om toestemming ingediend om een beroep tot herziening in te stellen.
De hoogste Sloveense rechter vraagt zich af of het Unierecht zich verzet tegen een nationale regeling die bij een verzoek tot herziening er niet toe verplicht dat een verzoek van een partij om prejudiciële vragen te stellen aan het EU-Hof inhoudelijk wordt beoordeeld. Ook twijfelt de Sloveense rechter of een afwijzing van een verzoek tot herziening een afzonderlijke rechterlijke motivering vereist over de reden waarom geen prejudiciële vragen aan het EU-Hof worden voorgelegd.
Conclusie A-G
Volgens de A-G verzet artikel 267, derde alinea, van het EU-Werkingsverdrag zich tegen een nationale regeling of praktijk inhoudende dat de hoogste nationale rechterlijke instantie die beslist over het verlenen van toestemming voor het instellen van beroep tot herziening, niet hoeft te onderzoeken of zij verplicht kan zijn tot het stellen van prejudiciële vragen aan het EU-Hof wanneer een partij: i) naar behoren een echte vraag van Unierecht heeft opgeworpen, ii) heeft onderbouwd dat er meerdere aannemelijke uitleggingen van de relevante bepalingen van Unierecht mogelijk zijn en iii) de nationale rechterlijke instantie uitdrukkelijk heeft verzocht om een prejudiciële verwijzing.
Verder vindt de A-G dat uit artikel 267 van het EU-Werkingsverdrag, gelezen in het licht van artikel 47, tweede alinea, van het EU-Handvest volgt dat een afwijzing door de hoogste nationale rechter van een verzoek tot herziening een rechterlijke beslissing is, waarin met redenen moet worden omkleed waarom deze rechter heeft geoordeeld dat zij niet verplicht is om op grond van artikel 267 VWEU prejudiciële vragen te stellen aan het EU-Hof. De omvang van de motiveringsplicht varieert afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
Opmerking : een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof is wel bindend.