A-G: een kennelijke schending van de vrijheid van meningsuiting kan grond zijn voor weigering van tenuitvoerlegging van een vonnis
Nieuwsbericht | 20-02-2024
Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal (hierna: A-G) Szpunar van 8 februari 2024 in de zaak C-633/22 (Real Madrid Club de Fútbol).
Achtergrond In 2014 werden de Franse krant Le Monde en éé n van haar journalisten in Spanje veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor de publicatie in 2006 van een artikel waarin werd beweerd dat er banden bestonden tussen de voetbalclub Real Madrid en Dr. Fuentès, het hoofd van een dopingkring in de wielerwereld. De Spaanse rechter oordeelde dat het artikel lasterlijk was en de reputatie van de club schaadde en veroordeelde het krantenbedrijf Société Éditrice du Monde tot een boete van 390.000 euro en dat bedrijf en zijn journalist hoofdelijk tot een boete van 33.000 euro.
Real Madrid heeft verzocht om tenuitvoerlegging van deze Spaanse vonnissen in Frankrijk, maar het Hof (Cour d’appel) in Parijs heeft dit verzoek in 2020 afgewezen met een beroep op de clausule van openbare orde. Volgens dit Hof heeft de veroordeling tot betaling van deze sanctie een afschrikkend effect op de betrokkenheid van journalisten en mediaorganisaties bij de openbare discussie over zaken van algemeen belang, waardoor inbreuk wordt gemaakt op de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting.
In deze zaak vraagt de Franse Cour de cassation het EU-Hof of de door (artikel 11 van) het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: "Handvest") gewaarborgde persvrijheid in de rechtsorde van de Unie een fundamenteel beginsel vormt waarvan de schending een beroep op de openbare orde-clausule kan rechtvaardigen.
Conclusie A-G: A-G Szpunar geeft in zijn conclusie aan van mening te zijn dat een lidstaat waar om tenuitvoerlegging van een vonnis als dat in de onderhavige zaak wordt verzocht, de tenuitvoerlegging moet weigeren of intrekken wanneer dit zou leiden tot een kennelijke schending van de vrijheid van meningsuiting.
Wat een veroordeling tot schadevergoeding betreft, is de A-G van mening dat het risico van een afschrikkend effect dat verder gaat dan de situatie van de rechtstreeks betrokken persoon, de weigering van tenuitvoerlegging rechtvaardigt, aangezien het een kennelijke en onevenredige inbreuk op de persvrijheid in de betrokken lidstaat vormt. In dit verband preciseert de A-G dat het totale bedrag dat van een natuurlijke persoon wordt geëist, als kennelijk onredelijk moet worden beschouwd wanneer die persoon jarenlang zou moeten worstelen om het volledig te betalen of wanneer dat bedrag tientallen keren het standaardminimumloon in de betrokken lidstaat bedraagt. Wat een rechtspersoon betreft, mag het bedrag van de schadevergoeding waartoe mediabedrijven worden veroordeeld, hun economische grondslag niet in gevaar brengen.
Volgens de A-G is de persvrijheid, gelet op het belang ervan in een democratische samenleving en een rechtsstaat, een wezenlijk beginsel van de rechtsorde van de Unie, waarvan de kennelijke schending een grond voor weigering van de tenuitvoerlegging kan vormen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een beroep worden gedaan op de openbare orde. Dit is volgens de A-G het geval wanneer een partij is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en de tenuitvoerlegging van het vonnis een afschrikkend effect kan hebben op de uitoefening van deze vrijheid in de betrokken lidstaat.
Opmerking: Een conclusie van en A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.
Meer informatie: Persbericht Curia ECER-EU-Essentieel: Handvest grondrechten