A-G: het samenstel van discriminerende daden en maatregelen van het Talibanregime jegens meisjes en vrouwen in Afghanistan kan worden aangemerkt als een daad van vervolging

Contentverzamelaar

A-G: het samenstel van discriminerende daden en maatregelen van het Talibanregime jegens meisjes en vrouwen in Afghanistan kan worden aangemerkt als een daad van vervolging

Het samenstel van discriminerende daden en maatregelen die door de Taliban in Afghanistan zijn vastgesteld jegens meisjes en vrouwen, zijn voldoende ernstig om te kunnen worden aangemerkt als een daad van vervolging in de zin van de EU-Kwalificatierichtlijn. Een bevoegde autoriteit kan, in het kader van de individuele beoordeling van een verzoek om internationale bescherming, louter op grond van het geslacht van de verzoekster vaststellen dat er sprake is van een gegronde vrees voor vervolging, zonder rekening te houden met andere persoonlijke kenmerken of omstandigheden van de verzoekster. Dat is het advies van advocaat-generaal Richard de la Tour aan het EU-Hof naar aanleiding van prejudiciële vragen van een Oostenrijkse rechter.

Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal (hierna: A-G) Richard de la Tour van 9 november 2023 in de gevoegde zaken C-608/22 en C-609/22 .

Achtergrond

Sinds de Taliban weer aan de macht is in Afghanistan, is de positie van meisjes en vrouwen in Afghanistan snel verslechterd. Die positie is zodanig verslechterd dat er sprake is van een ontkenning van hun identiteit. Het Talibanregime wordt gekenmerkt door een samenstel van discriminerende daden en maatregelen die meisjes en vrouwen onder meer hun toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, de uitoefening van een beroepsactiviteit, de participatie in het openbare en politieke leven, de vrijheid om te gaan en staan waar zij willen en hun vrijheid om sport te beoefenen beperken of  verbieden. Daarnaast genieten deze meisjes en vrouwen geen bescherming tegen genderspecifiek en huiselijk geweld en worden zij verplicht om hun lichaam en gelaat volledig te bedekken. Het gevolg is dat veel Afghaanse meisjes en vrouwen Afghanistan ontvluchten of weigeren om daarna terug te keren, en vervolgens om internationale bescherming verzoeken in met name de Europese Unie.

In het licht van deze situatie in Afghanistan heeft een Oostenrijkse rechter (hierna: de verwijzende rechter) prejudiciële vragen aan het EU-Hof gesteld over de uitleg van de EU-Kwalificatierichtlijn (richtlijn 2011/95/EU).

De verwijzende rechter wenst van het EU-Hof te vernemen of artikel 9, lid 1, onder b), van de Kwalificatierichtlijn zo moet worden uitgelegd dat het samenstel van discriminerende daden en maatregelen die door de Taliban tegen meisjes en vrouwen in Afghanistan zijn vastgesteld, voldoende ernstig zijn om te spreken van een “daad van vervolging”. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter of een bevoegde autoriteit, gelet op de individuele beoordeling van een verzoek om internationale bescherming ( artikel 4, lid 3, Kwalificatierichtlijn ) , louter op grond van het geslacht van de verzoekster kan vaststellen  dat er sprake is van een gegronde vrees voor vervolging, zonder rekening te houden met andere persoonlijke kenmerken of omstandigheden van de verzoekster.

Conclusie A-G

Daden van vervolging

De A-G brengt in herinnering dat artikel 9 van de Kwalificatierichtlijn de elementen definieert op basis waarvan een daad kan worden beschouwd als een ‘daad van vervolging’. Het eerste lid van die bepaling heeft betrekking op de vereisten inzake de aard en de ernst van de daad, en het tweede lid van die bepaling bevat een niet-uitputtende opsomming van mogelijke vormen van een daad van vervolging. De A-G concludeert dat de onderhavige maatregelen die door de Taliban zijn vastgesteld jegens vrouwen en meisjes zonder twijfel onder de opsomming van de mogelijke vormen van daden van vervolging vallen.

Met betrekking tot de ernst van de daad, herinnert de A-G eraan dat artikel 9, lid 1, van de Kwalificatierichtlijn een onderscheid maakt tussen  een daad die zo ernstig van aard is of zo vaak voorkomt dat zij een ernstige schending vormt van de grondrechten van de mens [onder a)] en een samenstel van verschillende maatregelen dat voldoende ernstig is om iemand op een soortgelijke wijze te treffen [onder b)]. De A-G wijst erop dat de vraag of maatregelen als daden van vervolging kunnen worden aangemerkt, moet worden vastgesteld op basis van de ernst van de maatregelen en van de sancties die jegens de betrokkene zijn genomen of kunnen worden genomen.

De A-G bespreekt allereerst een aantal maatregelen die door het Talibanregime zijn vastgesteld en die verschillende grondrechten van meisjes en vrouwen beperken. De A-G merkt op dat de beperkte toegang van meisjes en vrouwen tot de gezondheidsdiensten in het land zodanig ernstig is dat dit inbreuk maakt op hun grondrecht op bescherming van de gezondheid ( artikel 35 EU-Handvest ) en dat het gebrek aan zorg hen blootstelt aan een risico op onmenselijke en vernederende behandelingen ( artikel 4 EU-Handvest ). Daarnaast schenden de beperkingen van de toegang tot onderwijs, beroepsopleidingen en de arbeidsmarkt de rechten van vrouwen op toegang tot onderwijs en werk ( artikelen 14 en 15 EU-Handvest ). Hierdoor lopen zij ook het risico dat zij niet kunnen voorzien in hun meest primaire levensbehoeften en die van hun kinderen, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte. Naast deze maatregelen zijn er een aantal andere maatregelen die de bewegingsvrijheid van meisjes en vrouwen in de openbare ruimte, hun vrijheid van meningsuiting en vereniging, en hun vrijheid om te participeren in het politieke leven beperken of zelfs verbieden. Deze maatregelen zijn er volgens de A-G op gericht om meisjes en vrouwen hun burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten te ontnemen, en hen daardoor uit te sluiten van het maatschappelijk leven in het land en te onderwerpen aan een systeem van segregatie en onderdrukking.

Het gecumuleerde effect van deze daden en maatregelen heeft volgens de A-G tot gevolg dat aan deze meisjes en vrouwen hun meest essentiële rechten in een leven in de maatschappij worden ontnomen en dat hun recht op volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid, zoals vastgelegd in artikel 2 EU-Verdrag en artikel 1 EU-Handvest , wordt aangetast. Deze maatregelen vormen een bestraffing van wat de vrouw is of van wat zij voorstelt in dat land. De maatregelen leiden volgens de A-G tot een flagrante en onverbiddelijke ontkenning van de meest wezenlijke rechten van meisjes en vrouwen wegens hun geslacht, waardoor zij van hun identiteit worden beroofd en hun dagelijks leven ondraaglijk wordt. De A-G concludeert daarom dat het samenstel van daden en maatregelen de mate van ernst bereikt die nodig is om dit aan te merken als een daad van vervolging.

Beoordeling van verzoek om internationale bescherming

De A-G merkt op dat de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming op individuele basis moet plaatsvinden ( artikel 4, lid 3, Kwalificatierichtlijn ) en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoekster. De bevoegde autoriteit heeft bij die beoordeling een ruime beoordelingsmarge, omdat de Kwalificatierichtlijn geen specifieke regels bevat met betrekking tot het gewicht of het belang dat moet worden toegekend aan de specifieke kenmerken van de individuele omstandigheden van de verzoekster. Het EU-Hof heeft deze beoordelingsmarge ook in eerdere uitspraken (zaken C‑148/13–C‑150/13 , C-473/16 , en C-465/07 ) erkend en heeft daarbij bepaald dat de bevoegde autoriteit deze individuele beoordeling kan aanpassen aan de specifieke kenmerken van elk verzoek.

Tegen deze achtergrond is de A-G van mening dat de verzoeken om internationale bescherming van Afghaanse meisjes en vrouwen specifieke kenmerken vertonen die de bevoegde autoriteiten toestaan om de beoordeling van dergelijke verzoeken aan te passen. Zo concludeert de A-G dat de maatregelen jegens meisjes en vrouwen in Afghanistan deel uitmaken van een regime van segregatie en onderdrukking dat op hen wordt toegepast enkel en alleen vanwege hun aanwezigheid op het grondgebied en ongeacht hun identiteit of persoonlijke situatie. Zelfs in het geval dat een meisje of vrouw niet specifiek wordt getroffen door een of meer van de maatregelen, wordt zij blootgesteld aan dit regime en daarom bestaat er een algemene behoefte aan internationale bescherming bij meisjes en vrouwen uit dit land die daarom verzoeken.

De A-G concludeert dan ook dat het de bevoegde autoriteiten vrijstaat om de vluchtelingenstatus te verlenen aan Afghaanse meisjes en vrouwen zonder dat  hoeft te worden aangetoond dat zij op grond van andere onderscheidende kenmerken dan hun geslacht worden getroffen door de maatregelen.

Opmerking: een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.

Meer informatie: