Vrijheid van beroep en het recht te werken (artikel 15)

Vrijheid van beroep en het recht te werken (artikel 15)

1. Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.

2. Iedere burger van de Unie is vrij, in iedere lidstaat werk te zoeken, te werken, zich te vestigen en diensten te verrichten.

3. Onderdanen van derde landen die het toegestaan is op het grondgebied van de lidstaten te werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.

Klik hier voor alle EU-rechtspraak waarin dit artikel wordt geciteerd

Toelichting

De vrijheid van beroep, die in artikel 15 1, lid 1, is neergelegd, wordt erkend in de jurisprudentie van het Hof van Justitie (zie onder meer de arresten van 14 mei 1974, zaak 4/73, Nold, Jurispr. 1974, blz. 491, r.o. 12-14; van 13 december 1979, zaak 44/79, Hauer, Jurispr. 1979, blz. 3727; van 8 oktober 1986, zaak 234/85, Keller, Jurispr. 1986, blz. 2897, r.o. 8).

Dit lid is tevens geïnspireerd op artikel 1, lid 2, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd, en op punt 4 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers van 9 december 1989. Het begrip „arbeidsvoorwaarden” moet worden uitgelegd als in artikel 156 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Lid 2 noemt de drie vrijheden die in de artikelen 26 en 45, 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn gewaarborgd, namelijk het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.

Lid 3 is gebaseerd op artikel 153, lid 1, punt g), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en op artikel 19, punt 4, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd. Artikel 52, lid 2, van het Handvest is derhalve van toepassing. De kwestie van de aanwerving van zeelieden die onderdaan zijn van een derde land voor de bemanning van schepen die de vlag voeren van een lidstaat van de Unie, wordt geregeld in het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.