A-G: niet aangetoond dat Unierecht voor wettige toekenning van burgerschap eist dat tussen lidstaat en individu een “(eerdere) echte” band bestaat die niet is voorgeschreven in nationale recht

Contentverzamelaar

A-G: niet aangetoond dat Unierecht voor wettige toekenning van burgerschap eist dat tussen lidstaat en individu een “(eerdere) echte” band bestaat die niet is voorgeschreven in nationale recht

De Europese Commissie is er niet in geslaagd te bewijzen dat de EU-regels inzake burgerschap vereisen dat er een “echte band” of een “voorafgaande echte band” tussen een lidstaat en een individu moet bestaan om als deze lidstaat het burgerschap te kunnen verlenen. Dat is de conclusie en advies van advocaat generaal Collins aan het EU-Hof naar aanleiding van een beroep wegens niet nakoming tegen Republiek Malta.

Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal (hierna: A-G) Collins van 4 oktober 2024 in zaak C-181/23 (Commissie tegen Malta (Burgerschap door investering)).

Achtergrond
Na een wijziging van de Maltese wet op het staatsburgerschap in juli 2020 heeft de Republiek Malta subsidiaire wetgeving aangenomen (de “Granting of Citizenship for Exceptional Services Regulations, 2020”, aangenomen in november 2020 overeenkomstig artikel 10, lid 9, van de Maltese wet op het staatsburgerschap, zoals gewijzigd bij de “Citizenship Act 2020”). Deze wetgeving bevatte de “Maltese regeling voor naturalisatie wegens buitengewone diensten door directe investeringen” (de “2020-regeling voor staatsburgerschap”). Deel III en deel IV van de 2020-verordeningen bevatten gedetailleerde regels voor de behandeling van naturalisatieverzoeken wegens buitengewone diensten door verdienste en door directe investeringen in de economische en sociale ontwikkeling in de Republiek Malta. In het kader van de 2020-regeling konden buitenlandse investeerders een aanvraag indienen om te worden genaturaliseerd als zij voldeden aan een aantal voorwaarden, voornamelijk van financiële aard.

In het kader van het onderhavig aan de orde zijnde beroep wegens niet-nakoming vordert de Europese Commissie vaststelling dat Malta, door de invoering en toepassing van de 2020-regeling voor staatsburgerschap, waarbij naturalisatie wordt aangeboden aan personen in ruil voor vooraf bepaalde betalingen of investeringen, ondanks het ontbreken van een werkelijke band tussen hen en de Republiek Malta, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 20 EU-Werkingsverdrag betreffende het burgerschap van de Unie en het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3, EU-Verdrag).

Advies
In zijn conclusie adviseert A-G Anthony Collins het EU-Hof dat de Europese Commissie niet heeft aangetoond dat het Unierecht voor de wettige toekenning van het burgerschap vereist dat er tussen een lidstaat en een individu een “echte” of “eerdere echte” band bestaat die niet is voorgeschreven in het nationale recht van een lidstaat.

A-G Collins merkt op dat de Commissie in deze procedure moet bewijzen dat een lidstaat niet heeft voldaan aan een krachtens het Unierecht op hem rustende verplichting en dat zij zich daartoe niet op enig vermoeden kan beroepen. In haar mondelinge opmerkingen in deze zaak heeft de Commissie bevestigd dat haar klacht is gebaseerd op het bewijs van het bestaan van een Unierechtelijke vereiste dat, om de integriteit van het burgerschap van de Unie te bewaren, een “reële band” moet bestaan tussen een lidstaat en zijn onderdanen.

Volgens A-G Collins weerspiegelt Verklaring 2 betreffende de nationaliteit van een lidstaat, gehecht aan de slotakte van het Verdrag betreffende de Europese Unie (PB 1992, C 191, blz. 98), het standpunt van de lidstaten dat hun respectieve opvattingen over nationaliteit raken aan de essentie van hun soevereiniteit en nationale identiteit, die zij niet willen samenvoegen. Hieruit volgt dat de lidstaten hebben besloten dat het uitsluitend aan hen is om te bepalen wie het recht heeft om een van hun onderdanen te zijn en, bijgevolg, wie een EU-burger is. A-G Collins is derhalve van mening dat een lidstaat op grond van zijn nationaliteitsrecht weliswaar het bewijs van een werkelijke band kan verlangen, maar dat het Unierecht het bestaan van een dergelijke band voor het verkrijgen of behouden van die nationaliteit niet definieert en al helemaal niet vereist.

Hoewel het EU-recht geen voorwaarden stelt aan de uitoefening van bevoegdheden die de lidstaten hebben gekozen te behouden, mag die uitoefening het EU-recht niet schenden in situaties die binnen de werkingssfeer van het EU-recht vallen. Dus hoewel het EU-recht in beginsel de uitoefening van het soevereine voorrecht van een lidstaat om het staatsburgerschap te verlenen of in te trekken kan beperken, geldt die beperking alleen wanneer die lidstaat handelt op een manier die in strijd is met het EU-recht. De voorwaarden voor de toekenning van nationaliteit zijn een zaak van nationaal recht, hoewel eerbied kan worden betoond aan regels van internationaal recht tegen staatloosheid en het EU-recht vereist dat de mensenrechten en procedurele rechten van de betrokken personen worden gerespecteerd, ten minste wat betreft het verlies van nationaliteit.

De verplichting op grond van het EU-recht om de door een andere lidstaat toegekende nationaliteit te erkennen, is een wederzijdse erkenning en eerbiediging van de soevereiniteit van elke staat en is geen middel om de exclusieve bevoegdheden van de lidstaten op dit gebied te ondermijnen. Er is geen logische basis voor de bewering dat, omdat de lidstaten verplicht zijn de door andere lidstaten toegekende nationaliteit te erkennen, hun nationaliteitswetgeving een bepaalde regel moet bevatten. Een andere opvatting zou het zorgvuldig opgebouwde evenwicht tussen nationaal en EU-burgerschap in de Verdragen verstoren en een volstrekt onrechtmatige uitholling betekenen van de bevoegdheden van de lidstaten op een zeer gevoelig gebied, dat zij duidelijk onder hun exclusieve controle hebben willen houden.

Opmerking : Een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.

Meer informatie:
Persbericht Curia
ECER-dossier: Burgerschap van de Unie