A-G: PNR-verdrag EU-Canada strookt niet met EU-grondrechten
Nieuwsbericht | 12-09-2016
Het betreft de conclusie van advocaat-generaal Mengozzi in adviesprocedure 1/15 (verzoek van het Europees Parlement op grond van artikel 218, lid 11 EU-Werkingsverdrag).
De Europese Unie en Canada zijn in 2010 onderhandelingen gestart over een overeenkomst over de doorgifte en de verwerking van persoonsgegevens van passagiers (PNR-overeenkomst). De voorgenomen overeenkomst moet het mogelijk maken dat PNR-gegevens aan de Canadese autoriteiten worden doorgegeven met het oog op het gebruik, de bewaring en in voorkomend geval de latere doorgifte van gegevens, teneinde terrorisme en andere grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden. De ontwerpovereenkomst bevat ook bepalingen betreffende de beveiliging en de integriteit van PNR-gegevens, onmiddellijke afscherming van gevoelige informatie, de rechten van toegang tot de gegevens, de rectificatie en het wissen, de mogelijkheid van administratief beroep of beroep in rechte en een maximumbewaartermijn van vijf jaar.
De overeenkomst is ondertekend in 2014, waarna de Raad van de Europese Unie de goedkeuring heeft gevraagd van het Europees Parlement. Dit heeft toen besloten om zich tot het Hof te wenden met de vraag of de voorgenomen overeenkomst verenigbaar is met het recht van de Unie, dat de eerbiediging van het privé- en gezinsleven en de bescherming van persoonsgegevens waarborgt. Het Parlement vraagt zich onder meer af of, ondanks de in de overeenkomst neergelegde waarborgen, de inmenging in het grondrecht op gegevensbescherming gerechtvaardigd is.
Het Parlement vraagt het EU-Hof ook of de voorgenomen overeenkomst artikel 82 en artikel 87 EU-Werkingsverdrag (VWEU), betreffende de justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking, dan wel artikel 16 VWEU betreffende de bescherming van persoonsgegevens als rechtsgrondslag moet hebben. Op dit punt antwoordt de advocaat-generaal dat de overeenkomst op basis van zowel artikel 16 VWEU als artikel 87 VWEU moet worden gesloten. Met de voorgenomen overeenkomst worden immers twee onderling onlosmakelijk verbonden, even belangrijke doelstellingen nagestreefd (aan de ene kant de strijd tegen terrorisme en ernstige grensoverschrijdende criminaliteit – artikel 87 VWEU – en aan de andere kant de bescherming van persoonsgegevens – artikel 16 VWEU).
In zijn conclusie komt advocaat-generaal Paolo Mengozzi allereerst tot het oordeel dat de voorgenomen overeenkomst verenigbaar is met het Handvest van de grondrechten van de EU (onder meer met het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens) mits:
Daarentegen zijn volgens advocaat-generaal Mengozzi sommige bepalingen van de voorgenomen overeenkomst in hun huidige versie in strijd met het Handvest van de grondrechten van de EU. Meer in het bijzonder betreft het hier de volgende bepalingen:
De advocaat-generaal komt tot bovenstaande conclusie op basis van de uitspraken van het EU-Hof in de zaken Digital Rights Ireland en Schrems. Hij is van oordeel dat de met die arresten ingeslagen weg moet worden gevolgd en dat de voorgenomen overeenkomst strikt moet worden getoetst aan het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven en aan het recht op bescherming van persoonsgegevens. Op het moment waarop overheidsinstanties dankzij de moderne technologieën in de naam van de strijd tegen terrorisme en zware grensoverschrijdende criminaliteit uiterst geavanceerde methodes kunnen ontwikkelen om het privéleven van personen te volgen en hun persoonsgegevens te analyseren, moet het EU-Hof immers erop toezien dat de voorgenomen maatregelen – ook indien in de vorm van voorgenomen internationale overeenkomsten – berusten op een juiste afweging tussen het legitieme streven om de openbare veiligheid te beschermen en het – niet minder fundamentele – doel, te waarborgen dat iedere persoon een hoog niveau van bescherming van zijn privéleven en van zijn persoonsgegevens kan genieten.
Meer info: