A-G Spielmann: illegaal verblijvende derdelander moet beroep kunnen instellen tegen de niet-toekenning van een termijn voor vrijwillig vertrek
Nieuwsbericht | 24-02-2025
Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal (hierna: A-G) Spielmann van 30 januari 2025 in de gevoegde zaken C-636/23 en C-637/23, Al Hoceima.
In de onderhavige zaken heeft de Belgische Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de verwijzende rechter) het EU-Hof prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de EU-Terugkeerrichtlijn. Die vragen hebben hoofdzakelijk betrekking op het ‘vrijwillig vertrek’ van een illegaal verblijvende derdelander, zoals bedoeld in artikel 7 van de EU-Terugkeerrichtlijn.
De verwijzende rechter wil van het EU-Hof weten of de weigering om een termijn voor vrijwillig vertrek toe te kennen moet kunnen worden aangevochten bij de rechter. Daarnaast wil de verwijzende rechter weten of een op een terugkeerbesluit gebaseerd inreisverbod ook nog kan worden opgelegd wanneer sinds de vaststelling van dat besluit geruime tijd is verstreken. Ten slotte wil de rechter vernemen of het terugkeerbesluit moet komen te vervallen in het geval de onwettigheid van de niet-toekenning van een termijn voor vrijwillig vertrek wordt vastgesteld.
De A-G concludeert dat het niet toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek zware gevolgen heeft voor de rechtspositie van een illegaal verblijvende derdelander. Hij loopt namelijk het risico te worden verwijderd, en er kan hem een inreisverbod worden opgelegd. Volgens de A-G moet die derdelander – onder de voorwaarden van artikel 13 van de EU-Terugkeerrichtlijn – bij de rechter schending kunnen aanvoeren van zijn recht om niet te worden verwijderd en zijn recht om geen inreisverbod te worden opgelegd, welke schending voortvloeit uit de weigering van de bevoegde nationale autoriteit om hem een termijn voor vrijwillig vertrek toe te kennen.
Vervolgens concludeert de A-G dat een nationale autoriteit een inreisverbod kan uitvaardigen wanneer er geruime tijd is verstreken sinds de vaststelling van het terugkeerbesluit. Volgens de A-G vormt het terugkeerbesluit weliswaar een noodzakelijke voorafgaande voorwaarde voor de geldigheid van het inreisverbod, maar kan uit de rechtspraak van het EU-Hof geen temporeel verband worden afgeleid.
Ten slotte concludeert de A-G dat de bepaling inzake de termijn voor vrijwillig vertrek een integrerend onderdeel uitmaakt van de uit het terugkeerbesluit voortvloeiende terugkeerverplichting, zodat een onwettigheid aangaande die bepaling ertoe leidt dat het terugkeerbesluit in zijn geheel vervalt.
Opmerking : een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.