C-001/09 CELF en liquidation, en ministre de la Culture en de la Communication, arrest van 11 maart 2010

Contentverzamelaar

C-001/09 CELF en liquidation, en ministre de la Culture en de la Communication, arrest van 11 maart 2010

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 11 maart 2010 in zaak C-1/09, Centre d’exportation du livre français (CELF) en de Franse Minister van Cultuur en Communicatie tegen Société internationale de diffusion et d’édition (SIDE).

Betrokken departementen
BZK, EZ, VenW

Sleutelwoorden

Staatssteun – Artikel 88, lid 3, EG (108, lid 3, VWEU)– Met gemeenschappelijke markt verenigbaar verklaarde onrechtmatige steun  Nietigverklaring van beschikking van Commissie – Nationale rechterlijke instanties – Verzoek tot terugvordering van onrechtmatig verleende steun – opschorting van uitspraak tot vaststelling van nieuwe beschikking van Commissie  mogelijke beperking terugbetalingsverplichting door buitengewone omstandigheden

Beleidsrelevantie

Als een nationale rechter een verzoek tot terugbetaling van onrechtmatige (want niet aangemelde) staatssteun behandelt, mag hij zijn uitspraak op dit verzoek niet aanhouden totdat de Commissie zich heeft uitgesproken over de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt na een nietigverklaring van een eerdere positieve beschikking. Dit acht het Hof in strijd met het doeltreffendheidbeginsel.
De vaststelling door de Commissie van drie opeenvolgende beschikkingen waarin de steun verenigbaar is verklaard met de gemeenschappelijke markt is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid die kan leiden tot een beperking van de terugbetalingsplicht van de onrechtmatige steun door de steunontvanger.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

Van 1980 tot 2002 heeft CELF niet aangemelde steun ontvangen van de Franse overheid. Na een klacht van SIDE, een concurrent van CELF, heeft de Commissie de steun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard. Op initiatief van SIDE worden verschillende opeenvolgende beschikkingen van de Commissie over deze steun aan het Gerecht van Eerste Aanleg voorgelegd. Het Gerecht heeft deze vernietigd. In het kader van de terugvorderingsprocedure stelt het Conseil d’ État na het arrest CELF I (C-199/06) voor de tweede keer prejudiciële vragen aan het Hof.

Ten eerste vraagt de Conseil d’État zich af of de nationale rechter, in afwachting van het oordeel van de Commissie of de steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt nadat haar eerdere positieve beschikking hierover nietig is verklaard, zijn uitspraak op een verzoek tot terugbetaling van onrechtmatige (want niet aangemelde) staatssteun mag aanhouden tot dat oordeel van de Commissie. Het Hof heeft in CELF I de conclusie getrokken, dat de situatie dat de gemeenschapsrechter een beschikking van de Commissie heeft vernietigd (dit heeft terugwerkende kracht) analoog is aan het niet melden van de steun aan de Commissie ingevolge artikel 108, derde lid, VWEU. In beide gevallen is nog niet duidelijk of de steun (opnieuw) verenigbaar is of niet.
Uitgangspunt is dat de nationale rechter maatregelen dient op te leggen die de onwettigheid van de uitvoering van steunmaatregelen kunnen opheffen zodat de steunontvanger niet vrijelijk kan blijven beschikken over de steun tot de Commissie een eindbeschikking geeft. Door het aanhouden van het verzoek tot terugbetaling door de nationale rechter zou het voordeel van een steunmaatregel worden gehandhaafd en dit is volgens het Hof in strijd met het doel van artikel 88, lid 3, EG (108, lid 3, VWEU).
Ten tweede wil de Conseil d’État weten of de vaststelling door de Commissie van drie opeenvolgende beschikkingen waarin een steunmaatregel verenigbaar is verklaard met de gemeenschappelijke markt een buitengewone omstandigheid is die de terugbetalingsverplichting van de steunontvanger kan beperken. In CELF I heeft het Hof overwogen dat een ontvanger van onrechtmatige steun zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden om aan te tonen dat hij er op had mogen vertrouwen dat de steun verenigbaar was. Dit vertrouwen kan volgens het Hof alleen ontstaan bij een definitief oordeel van de Commissie over de verenigbaarheid van de steun. Daar is geen sprake van zolang tegen een positieve beschikking nog beroep openstaat, de gemeenschapsrechter die nog moet beoordelen of als de Commissie na nietigverklaring opnieuw een oordeel moet geven.
De procedurele situatie ten tijde van het arrest CELF I is anders dan bij CELF II. Het Gerecht heeft uitspraak gedaan en de derde positieve beschikking vernietigd. Het Hof geeft aan dat drie beroepen die leiden tot drie nietigverklaringen een zeer zeldzame situatie is. Maar dat duidt eerder op een moeilijke zaak waardoor de steunontvanger juist zou moeten gaan twijfelen aan de verenigbaarheid van de staatssteun. Verder geeft het Hof aan dat deze zeldzame situatie wel past in een normale rechtspleging en concludeert dat er geen sprake is van een buitengewone omstandigheid op grond waarvan de terugbetalingsverplichting van de steun kan worden beperkt.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

Het arrest schept verdere duidelijkheid over de taak van de nationale rechter bij onrechtmatig verleende staatssteun en zijn rol ten opzichte van de Commissie die vaststelt of sprake is van verenigbare steun of juist niet. Verder blijkt uit dit arrest dat er niet snel sprake zal zijn van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de terugbetalingsverplichting van de steunontvanger kan worden beperkt. Anders gezegd, een steunontvanger kan slechts aan zeer uitzonderlijke omstandigheden het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de steun verenigbaar was.
De CELF-saga is nog niet ten einde. Het Gerecht heeft op 15 april 2008 in zaak T-348/04 geoordeeld dat de Commissie door een bepaalde rekenmethodiek te hanteren niet goed heeft kunnen constateren dat er geen sprake zou zijn van onverenigbare staatssteun aan CELF. Indien de Commissie voor het eerst een negatieve beschikking geeft zou dat betekenen dat er onverenigbare staatssteun moet worden teruggevorderd dertig jaar nadat deze is verstrekt. Dit zal zeker leiden tot nieuwe procedures en wellicht nieuwe vragen over de omvang van de terugbetalingsverplichting.

Voorstel voor behandeling

De ICER stuurt dit fiche ter kennisneming aan alle ministers met het verzoek aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit fiche tevens door te sturen aan de VNG en het IPO en de minister van Justitie het fiche door te sturen aan de Raad voor de Rechtspraak. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.