C-006/03, Eiterköpfe, arrest van 14 april 2005

Contentverzamelaar

C-006/03, Eiterköpfe, arrest van 14 april 2005

Signaleringsfiche Eiterköpfe

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie 14 april 2005, zaak C-6/03 Deponiezweckverband Eiterköpfe tegen Land Rheinland-Pfalz

Betrokken departementen
VROM

Sleutelwoorden
Milieu - storten van afvalstoffen - Richtlijn 1999/31 - nationale regeling die strengere normen bevat- verenigbaarheid .

Beleidsrelevantie
Voor een succesvol beroep op artikel 176 EG bij het vaststellen of handhaven van verdergaande maatregelen op het gebied van milieu, moeten de strengere maatregelen hetzelfde doel nastreven als de richtlijn in kwestie. Aan het evenredigheidsbeginsel hoeft niet te worden getoetst, voorzover geen andere verdragsbepalingen in geding zijn. Mogelijk is dit arrest ook van invloed op de toepassing van de met artikel 176 EG vergelijkbare artikelen 137 lid 4 EG (sociale politiek) en 153 lid 5 (consumentenbescherming)

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Stortplaats Eiterköpfe verzoekt om een vergunning voor het vullen van twee zones van de stortplaats met afval dat alleen mechanisch voorbehandeld is. Rheinland-Pfalz betoogt dat de Duitse nationale regeling dat niet toelaat. De Duitse rechter betwijfelt of de nationale regeling verenigbaar is met de Richtlijn storten (rl 1999/31) en met het gemeenschapsrechtelijk evenredigheidsbeginsel en stelt daarom prejudiciële vragen. De Duitse regelgeving is op verschillende punten strenger dan de richtlijn. Zo gelden lagere maximumwaarden voor het storten van biologisch afbreekbaar afval, kortere termijnen voor het terugbrengen van de hoeveelheid te storten afval en een ruimer toepassingsgebied voor wat betreft soorten afval.

Het Hof oordeelt dat artikel 176 EG en de Richtlijn storten de lidstaten de mogelijkheid bieden om verdergaande beschermingsmaatregelen te nemen, die de in de richtlijn vastgestelde minima overschrijden. Het Hof gaat zorgvuldig na of de nationale bepalingen verdergaande beschermingsmaatregelen in de zin van artikel 176 EG betreffen. Het Hof onderzoekt daarvoor welke strengere eisen in de nationale regeling worden gesteld en of deze hetzelfde doel nastreven als de richtlijn. De conclusie is bevestigend.

Het Hof oordeelt verder dat het gemeenschapsrechtelijk evenredigheidsbeginsel niet van toepassing is op krachtens artikel 176 EG getroffen nationale beschermingsmaatregelen die strengere eisen stellen dan de in een communautaire milieurichtlijn genoemde minimumeisen, voor zover geen andere bepalingen van het Verdrag in het geding zijn. Tot slot is er volgens het Hof geen aanleiding om de verdergaande maatregelen in onderling verband (cumulatief) als strijdig met het gemeenschapsrecht te beschouwen, aangezien ze afzonderlijk bezien in overeenstemming met het gemeenschapsrecht zijn.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Ook de Nederlandse stortwetgeving gaat deels verder dan de Richtlijn. Uit dit arrest volgt, dat de Nederlandse wetgeving niet aangepast hoeft te worden.

Waarschijnlijk moet de uitspraak van het Hof zo worden uitgelegd, dat de evenredigheidstoets alleen hoeft te worden uitgevoerd wanneer dit voortvloeit uit de toets naar de verenigbaarheid van de nationale verdergaande maatregel met een Verdragsbepaling waarvoor het evenredigheidsbeginsel van belang is. Hierbij moet gedacht worden aan de bepalingen over het vrije verkeer van goederen en diensten. Het Hof gaat hier verder niet op in. Toekomstige jurisprudentie brengt hier wellicht meer duidelijkheid over. Mogelijk is dit arrest ook van invloed op de toepassing van de met artikel 176 EG vergelijkbare artikelen 137 lid 4 EG (sociale politiek) en 153 lid 5 (consumentenbescherming).

Voorstel voor behandeling
De ICER stuurt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisneming aan de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Financiën, van Buitenlandse Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Verkeer &Waterstaat, met het verzoek om er rekening mee te houden wanneer een beroep op de artikelen 137 lid 4, 153 lid 5 en 176 EG wordt overwogen. Er komt geen vervolgfiche.