C-009/02, Hughes de Lasteyrie du Saillant, arrest van 11 maart 2004

Contentverzamelaar

C-009/02, Hughes de Lasteyrie du Saillant, arrest van 11 maart 2004

Datum uitspraak, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie van 11 maart 2004, zaak C-9/02, Hughes de Lasteyrie du Saillant tegen Ministère de l'Économie, des Finances et de l'Industrie.

Betrokken departementen
Financiën

Sleutelwoorden
Emigratie, conserverende aanslag, zekerheidstelling

Beleidsrelevantie
In deze zaak stond de heffing over de in een aandelenpakket begrepen meerwaarde ter discussie die op het moment van emigratie wordt opgelegd aan een tot dan toe in Frankrijk wonende aandeelhouder. Deze regeling vertoont grote gelijkenissen met het Nederlandse systeem van conserverende aanslagen bij emigratie in de aanmerkelijkbelang-, pensioen- en lijfrentesfeer (en kapitaalverzekering eigen woning). Het betreft hier een zaak die de discussie rondom exitheffingen (heffen aan de grens) eens te meer aanwakkert, hetgeen voornamelijk een fiscaal fenomeen betreft. De uitspraak is dan ook van zeer groot belang voor de fiscale wereld.De directe belastingen behoren weliswaar tot de competentie van de individuele lidstaten, maar dat betekent volgens vaste rechtspraak van het Hof niet dat de lidstaten de vrije hand hebben. De directe belastingen moeten dan ook in overeenstemming zijn met de bepalingen in het EG-verdrag (verkeersbepaling, non-discriminatie en staatssteun zijn veruit de belangrijkste). Deze elementen krijgen steeds meer aandacht in het belastingrecht, zowel van de kant van de Europese Commissie, de rechtelijke macht in Nederland alsmede de advieswereld. Hierdoor kan de indruk ontstaan dat het Hof de bevoegdheid van de individuele lidstaten steeds verder indamt, hetgeen gezien de groeiende stroom jurisprudentie op fiscaal gebied een juiste constatering is, echter strikt juridisch gezien wordt de bevoegdheid niet meer ingeperkt sinds het moment waarop het EG-vedrag van toepassing werd verklaard op de directe belastingen.

Samenvatting van de feiten, redenering en dictum
De heer Hughes de Lasteyrie du Saillant is in 1998 vanuit Frankrijk geëmigreerd naar België. Op de datum van daadwerkelijke emigratie bezat hij een - voor de Franse regelgeving kwalificerend - aandelenbelang in een in Frankrijk gevestigde vennootschap die aldaar aan de vennootschapsbelasting was onderworpen. De Lasteyrie kreeg ter zake van zijn emigratie een aanslag opgelegd over de in de aandelen besloten meerwaarde. Na het stellen van voldoende zekerheid en de aanwijzing van een vaste vertegenwoordiger in Frankrijk zou hij 5 jaar uitstel van betaling verkrijgen. De Lasteyrie stelde dat de heffing in strijd is met het gemeenschapsrecht.

Na vastgesteld te hebben dat artikel 43 EG (vrijheid van vesting) van toepassing is op de voorgelegde casus, stelt het Hof vast dat de ter discussie staande regeling een belemmering van het recht op vrije vestiging vormt. Het Hof is van mening dat met name het verschil in behandeling ter zake van de heffing over waardevermeerderingen tussen de natuurlijke persoon die zijn woonplaats verlegt naar een andere lidstaat en de natuurlijke persoon die in dezelfde lidstaat blijft wonen, afschrikwekkend kan werken. De ter discussie staande Franse regeling leidt immers tot het belasten van latente (nog niet gerealiseerde) waardevermeerderingen in geval van emigratie en voor de hierdoor verschuldigde belasting kan slechts onder voorwaarden uitstel van betaling worden verkregen. Hierdoor zou een natuurlijke persoon zich, zo stelt het Hof, ervan kunnen weerhouden gebruik te maken van het in het EG-verdrag gewaarborgde recht van vrije vestiging, hetgeen een belemmering betekent. Vervolgens verwerpt het Hof de door de Franse regering aangevoerde rechtvaardigingsgrond, te weten antimisbruik. Een generieke maatregel, zoals de Franse, is niet proportioneel en levert derhalve een verboden belemmering op. Het Hof gaat daarna ook nog in op de waarborging van de coherentie van het belastingstelsel. Deze rechtvaardigingsgrond wordt aangevoerd door de Nederlandse regering. Het Hof onderzoekt of de waarborging van de coherentie van het belastingstelsel een aan de Franse regeling ten grondslag liggende doelstelling is, hetgeen vervolgens ontkennend wordt beantwoord. Het Hof verwerpt dan ook het coherentiebeginsel met betrekking tot deze specifieke Franse maatregel als objectieve rechtvaardigingsgrond. Het Hof verwerpt ten slotte ook de door de Deense en Duitse regering aangevoerde rechtvaardigingsgronden.

Het Hof concludeert vervolgens dat het beginsel van vrije vestiging zich ertegen verzet dat een lidstaat ter voorkoming van belastingontwijking, een stelsel zoals in de ter discussie staande Franse regeling invoert waarbij nog niet gerealiseerde waardevermeerderingen worden belast wanneer de belastingplichtige zijn fiscale woonplaats naar een andere lidstaat overbrengt.

Korte analyse
In de uitspraak van het Hof staat een Franse regeling ter discussie die overeenkomsten vertoont met de Nederlandse conserverende aanslag bij emigratie. Een conserverende aanslag is net als een 'gewone' aanslag de beschikking waarin de materiële belastingschuld wordt geformaliseerd. Met dit verschil, dat de 'gewone'aanslag -na het verstrijken van de termijn voor bezwaar en beroep- meteen voldaan dient te worden, terwijl het te betalen bedrag overeenkomstig de conserverende aanslag niet meteen voldaan hoeft te worden. De belastingschuldige krijgt -veelal onder voorwaarden- uitstel van betaling. Hierdoor heeft de belastingschuldige een voordeel (het uitstel van betaling is namelijk renteloos voorzover het een conserverende aanslag betreft die wordt opgelegd in de aanmerkelijkbelangsfeer).

Hoewel er geen Nederlandse regelgeving ter discussie staat, kan deze uitspraak van belang zijn voor grensoverschrijdingen in het aanmerkelijkbelangregime, in de pensioen- en lijfrentesfeer en in geval van de kapitaalverzekering eigen woning. Uit de uitspraak blijkt in ieder geval dat een al dan niet uitgestelde heffing bij grensoverschrijding over niet gerealiseerde waardevermeerderingen een belemmering kan opleveren, hetgeen betekent dat de Nederlandse conserverende aanslag bij emigratie nader beoordeeld moet worden. Gezien de bewoordingen van het Hof lijkt de houdbaarheid van de conserverende aanslag op het eerste gezicht minder zeker dan voorheen, desalniettemin wordt het opleggen van de conserverende aanslag bij emigratie door deze uitspraak naar het oordeel van Financiën niet onmogelijk gemaakt. De systematiek betreffende de conserverende aanslag zal worden aangepast. In het voorstel dat onderdeel vormt van het pakket Overige Fiscale Maatregelen wordt in het bijzonder gestreefd naar het wegnemen van de belemmerende elementen in de regeling. Kort gezegd ontstaat hierdoor gelijkheid tussen de belastingplichtige die emigreert vanuit Nederland naar een andere lidstaat van de Europese Unie en een belastingplichtige die zijn woonplaats in Nederland behoudt. Het enige verschil is dat de emigrant op het moment van emigratie verplicht wordt tot het doen van aangifte (waarvoor vervolgens automatisch en zonder voorwaarden uitstel van betaling wordt verkregen). Financiën is vooralsnog overtuigd dat de voorgestelde maatregelen tot gevolg hebben dat de conserverende aanslag weer in overeenstemming is gebracht met het gemeenschapsrecht.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
In antwoord op de Kamervragen van het lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Dezentjé Hamming-Bluemink zijn de gevolgen van de uitspraak voor Nederland reeds in kaart gebracht. Hierin werden kort gezegd de navolgende standpunten weergegeven:

  • De systematiek van het opleggen van een conserverende aanslag bij emigratie uit Nederland is als gevolg van deze uitspraak niet onmogelijk geworden;
  • Zowel in de sfeer van de heffing als van de invordering worden als (evident) belemmerend aan te merken elementen weggenomen.;
  • Voorzover de emigrant vertrekt naar een tot de Europese Unie of Europese Economische Ruimte behorende lidstaat, verleent de ontvanger vanaf 11 maart 2004 automatisch en onvoorwaardelijk uitstel van betaling ter zake van een conserverende aanslag;
  • De invordering van de geconserveerde belastingschuld moet min of meer worden verzekerd door terug te vallen op de Europese richtlijn die voorziet in de wederzijdse bijstand bij invordering;
  • De gestelde zekerheden worden desgevraagd prijsgegeven;
  • Deze standpunten alsmede enige voorgenomen flankerende aanpassingen zullen vooruitlopend op een daartoe strekkende wetswijziging zo spoedig mogelijk in een beleidsbesluit worden gepubliceerd.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche met arrest naar de Minister van Financiën.