C-032/05, Kaderrichtlijn water, arrest van 30 november 2006
Signaleringsfiche Arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2006, in de zaak C-32/05, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg (kaderrichtlijn water)
Betrokken departementen VROM, LNV, V&W, JUS en BZ
Sleutelwoorden Niet-nakoming - Richtlijn 2000/60/EG – Verplichting om kaderwetgeving vast te stellen in nationaal recht - Resultaatsverplichting
Beleidsrelevantie In dit arrest wordt bepaald dat artikel 7, tweede lid, kaderrichtlijn water (hierna: kaderrichtlijn) resultaatsverplichtingen bevat. Uit het arrest blijkt verder dat lidstaten niet verplicht zijn om nationale kaderwetgeving op te stellen ter implementatie van de kaderrichtlijn. Het arrest bevat verder een aantal passages over de verschillende soorten verplichtingen die richtlijnen de lidstaten kunnen opleggen. Uit de aard van een dergelijke verplichting blijkt de omvang van de implementatieverplichting
Samenvatting van de feiten, redenering en dictum De Commissie betoogt onder meer dat Luxemburg geen nationale kaderwetgeving op het gebied van water heeft vastgesteld, terwijl de kaderrichtlijn dat wel vereist. Luxemburg stelt dat de kaderrichtlijn geen harmonisatie van wetgeving, maar slechts een kader voor communautair waterbeleid beoogt. Het Hof verwijst naar vaste rechtspraak over de implementatie van richtlijnen. Het overweegt dat in elk concreet geval aan de hand van de aard van de bepalingen van een richtlijn moet worden bepaald wat de omvang van de implementatieverplichting voor de lidstaten is. Er kunnen grote verschillen bestaan tussen de soorten verplichtingen die richtlijnen de lidstaten opleggen en dus tussen de resultaten die moeten worden bereikt. Het Hof omschrijft in het arrest drie soorten verplichtingen. Uit de bepalingen van de kaderrichtlijn blijkt niet dat de lidstaten verplicht zijn om nationale kaderwetgeving vast te stellen om deze richtlijn correct te implementeren. De vaststelling van nationale kaderwetgeving kan een geschikte en eenvoudige manier zijn om de kaderrichtlijn te implementeren, maar is niet de enige manier om de volle werking van de kaderrichtlijn te waarborgen. Verder onderzoekt het Hof of een aantal bepalingen van de kaderrichtlijn correct is omgezet in de nationale wetgeving. In dit verband stelt het Hof dat artikel 7, tweede lid, kaderrichtlijn de lidstaten duidelijke en ondubbelzinnig geformuleerde resultaatsverplichtingen oplegt. Dit met het doel ervoor te zorgen dat met name de wateren die voor drinkwateronttrekking worden gebruikt, voldoen aan de in artikel 4 van de kaderrichtlijn genoemde milieudoelstellingen. Deze bepaling had daarom door middel van maatregelen met bindende kracht moeten worden omgezet in de nationale rechtsorde. Hetzelfde (omzetting in bindende regelgeving) geldt ook voor de definitiebepaling van artikel 2, die – gelezen in samenhang met bijvoorbeeld artikelen 4, 5, 6 of 8 – aan de lidstaten nauwkeurig bepaalde verplichtingen oplegt die binnen de gestelde termijn moeten worden nakomen.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten De uitspraak kan ook gelden voor andere (kader)richtlijnen. Als een kaderrichtlijn nationale kaderwetgeving beoogt, dan moet dat expliciet in de kaderrichtlijn worden vermeld. Verder kan de uitspraak dat artikel 7, tweede lid, kaderrichtlijn resultaatsverplichtingen bevat, van belang zijn voor de Nederlandse positiebepaling bij de onderhandelingen over vergelijkbare richtlijnen of over de dochterrichtlijnen van de kaderrichtlijn. De uitspraak dat de omvang van de implementatieverplichting volgt uit de aard van de bepalingen van de kaderrichtlijn, kan relevant zijn voor de verdere implementatie van de Kaderrichtlijn. In de interdepartementale werkgroep Amvb Milieukwaliteitsdoelstellingen zal de aard van de andere verplichtingen van de Kaderrichtlijn verder worden bekeken.
Voorstel voor behandeling De ICER beveelt aan dit arrest te betrekken in de werkzaamheden van de interdepartementale werkgroep AmvB Milieukwaliteitsdoelstellingen. De ICER zendt het fiche en het bijbehorende arrest ter kennisneming aan alle ministers. De ICER verzoekt de minister van Justitie om het arrest en het fiche te verwerken in de uitgave “101 Praktijkvragen over de implementatie van EG-besluiten”. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.