C-034/09 Gerardo Ruiz Zambrano tegen Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA), arrest van 8 maart 2011

Contentverzamelaar

C-034/09 Gerardo Ruiz Zambrano tegen Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA), arrest van 8 maart 2011

Signaleringsfiche
Arrest van het EU-Hof van 8 maart 2011, in zaak C-34/09, Gerardo Ruiz Zambrano tegen Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA).

Betrokken departementen
BZ, BZK (I&A), SZW, V&J, I&M, OCW

Sleutelwoorden
Burgerschap van Unie – Artikel 20 VWEU – Toekenning van verblijfsrecht op grond van Unierecht aan minderjarig kind op grondgebied van lidstaat waarvan dit kind nationaliteit heeft ongeacht eerdere uitoefening van zijn recht op vrij verkeer op grondgebied van lidstaten – Toekenning, in dezelfde omstandigheden, van afgeleid verblijfsrecht aan bloedverwant in opgaande lijn, staatsburger van derde staat, die minderjarig kind ten laste heeft Gevolgen van verblijfsrecht van minderjarig kind voor voorwaarden inzake arbeidsrecht waaraan moet worden voldaan door bloedverwant in opgaande lijn van deze minderjarige, staatsburger van derde staat.

Beleidsrelevantie
Wanneer een onrechtmatig in een lidstaat verblijvende derdelander kinderen heeft die van hem/haar afhankelijk zijn en die onderdaan zijn van de lidstaat waar deze kinderen en de ouder gezamenlijk verblijven, kan de derdelander-ouder onder omstandigheden aanspraak maken op rechtmatig verblijf en het recht om te werken. Deze rechten worden ontleend aan het Unieburgerschap van de kinderen, omdat zij de nationaliteit bezitten van de lidstaat.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Ruiz Zambrano en zijn echtgenote, beiden van Colombiaanse nationaliteit, verblijven illegaal in België. Het echtpaar krijgt twee kinderen, die beiden op grond van Belgische regelgeving de Belgische nationaliteit hebben verkregen, omdat zij anders staatloos zouden zijn. Na vier jaar te hebben gewerkt wordt Zambrano werkeloos. Zambrano vraagt een werkeloosheidsuitkering aan. Deze wordt afgewezen omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft en daarom niet over een arbeidsvergunning beschikte. Tegen deze afwijzing stelt hij beroep in bij de verwijzende rechter. Deze rechter vraagt aan het EU-Hof of uit artikelen 18, 20 en 21 VWEU (12, 17, 18 EG) over o.a. het Unieburgerschap volgt, dat een onrechtmatig verblijvende derdelander een verblijfsrecht en arbeidsvergunning door de lidstaat moet worden verleend wanneer van hem afhankelijke kinderen wel de nationaliteit hebben van die lidstaat waar zij gezamenlijk verblijven.
De lidstaten en de Commissie stonden op het standpunt dat het Unierecht in deze situatie niet geldt, omdat de kinderen zich nooit binnen de Unie hebben verplaatst. Het Hof gaat niet expliciet in op de argumenten van de lidstaten en de Commissie maar neemt blijkens de overwegingen een ander standpunt in. Het Hof stelt in dat verband eerst vast dat de Richtlijn vrij verkeer (2004/38/EG) niet van toepassing is. Het Hof overweegt daarbij dat de richtlijn alleen geldt voor de EU burger die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens gezinsleden.
Het Hof toetst daarom alleen aan artikel 20 VWEU. De kinderen van Zambrano zijn Unieburgers, omdat zij de Belgische nationaliteit bezitten. Het Hof overweegt dat alleen lidstaten bevoegd zijn de voorwaarden vast te stellen tot verkrijging van de nationaliteit van een lidstaat. Het Hof benadrukt dat het in deze zaak gaat om jonge kinderen, die ten laste komen van de derdelander-ouder. Het ontzeggen van een verblijfsrecht aan de derdelander-ouder zou betekenen dat ook de kinderen België moeten verlaten. Hetzelfde geldt voor het niet toekennen van een arbeidsvergunning aan personen in de situatie van Zambrano. Wanneer de kinderen verplicht worden de Unie te verlaten om hun ouders te volgen, zouden zij worden beroofd van het effectieve genot van hun rechten als Unieburger. Het Hof concludeert dat het daarom in strijd is met artikel 20 VWEU wanneer het verblijf of een arbeidsvergunning aan derdelanders wordt ontzegd door de lidstaat waar zijn van hem afhankelijke kinderen verblijven en die de nationaliteit bezitten van die lidstaat.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten van het beleid en de rechtspraktijk op nationaal niveau

Nederland kent niet de automatische toekenning van de Nederlandse nationaliteit bij geboorte in Nederland als een kind staatloos is. Een situatie zoals in Zambrano zal zich in Nederland daarom niet of niet snel voordoen. Minister Leers (Immigratie en Asiel) heeft in zijn brief aan de Tweede Kamer aangegeven het arrest zo uit te leggen dat de gevolgen voor het vreemdelingenbeleid niet verder strekken dan waartoe de bijzondere en individuele feiten en omstandigheden van de zaak Zambrano aanleiding geven. Deze visie wordt gedeeld door de overige leden van het kabinet. De ICER acht het van belang dat een nadere analyse wordt gemaakt van het arrest, mede in het licht van zaken waarin een beroep wordt gedaan op het arrest.

Voorstel voor behandeling
De ICER stelt voor om het fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan de ministers van Buitenlandse Zaken, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Immigratie en Asiel, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Veiligheid en Justitie, van Onderwijs en Wetenschappen toe te zenden. Er zal een vervolgfiche worden opgesteld.