C-039/02, Maersk, arrest van 14 oktober 2004

Contentverzamelaar

C-039/02, Maersk, arrest van 14 oktober 2004

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie van 14 oktober 2004 in zaak C-39/02 Maersk Olie & Gas A/S tegen Firma M. de Haan en W. de Boer

Betrokken departementen
V&W, Justitie

Sleutelwoorden
Executieverdrag - Procedure om fonds te vormen tot beperking van aansprakelijkheid wegens gebruik van schip - Vordering tot schadevergoeding- Aanhangigheid - Identiteit van partijen - Eerst aangezochte rechter - Zelfde oorzaak en zelfde onderwerp -Begrip beslissing -Weigering van erkenning"

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Een trawler van rederij De Haan en De Boer beschadigde een pas aangelegde olie- en gaspijpleiding van Maersk. De reder maakt gebruik van de mogelijkheid voor de eigenaar van een zeeschip om de rechter in wiens ressort het schip is geregistreerd (in casu de rechtbank Groningen) te verzoeken om zijn aansprakelijkheid met betrekking tot vorderingen tot schadevergoeding tot een bepaald bedrag te beperken. Daartoe dient een fonds te worden ingesteld waarin de reder het aldus vastgestelde bedrag vastlegt, en waaruit eventuele aanspraken op schadevergoeding moet worden betaald. Op een later moment dient Maersk bij de bevoegde Deense rechter een vordering tot schadevergoeding tegen de reder in. Maersk ging niet op de uitnodiging van de vereffenaar van het fonds in om haar vordering bij dat fonds in te dienen, maar besloot de zaak voor de Deense rechter voort te zetten. Daarmee bestonden er derhalve twee zaken omtrent één en hetzelfde voorval, en rijst de vraag hoe kan worden voorkomen dat er onverenigbare beslissingen zullen worden genomen, als bedoeld in artikel 21 EEX.

In antwoord op vragen van de Deense rechter komt het Hof tot de conclusie dat het verzoek dat de reders bij de Rechtbank te Groningen hebben ingediend tot beperking van hun aansprakelijkheid een vordering is in de zin van artikel 21 EEX. Dit verzoek tot beperking van aansprakelijkheid heeft volgens het Hof echter niet hetzelfde onderwerp als de in Denemarken aanhangige vordering tot vaststelling van aansprakelijkheid. Ook berusten de vorderingen niet op dezelfde oorzaak, aangezien zij op verschillende rechtsregels zijn gebaseerd. Er is dus geen sprake van 'aanhangigheid' in de zin van artikel 21 EEX. De Deense rechter hoeft zijn uitspraak ook niet aan te houden op basis van artikel 22 EEX, omdat de Nederlandse procedure al is afgerond.

Vervolgens stelt het Hof van dat de beschikking tot het vormen van een fonds voor de beperking van aansprakelijkheid een beslissing in de zin van artikel 25 EEX van het Executieverdrag is. Wanneer echter tegen de verweerder verstek is verleend, zoals van Maersk wordt aangenomen, hoeft een dergelijke beschikking echter alleen door een rechter in een andere lidstaat erkend te worden, indien het stuk dat het geding inleidt regelmatig en tijdig aan de verweerder is betekend of is medegedeeld. In de Nederlandse procedure om een fonds tot beperking van aansprakelijkheid te vormen, geeft de rechtbank eerst na een eenzijdige procedure een beschikking waarbij het maximum van de aansprakelijkheid voorlopig wordt vastgesteld. Deze beschikking is vervolgens het voorwerp van een contradictoire procedure en moet daarom worden aangemerkt als een stuk dat gelijkwaardig is met het stuk dat het geding inleidt. Het Hof laat het aan de verwijzende rechter over om te oordelen of de kennisgeving van deze beschikking regelmatig en tijdig is geschied.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Deze uitspraak is thans voor V&W van groot belang in het kader van de behandeling in de Juridische Commissie van IMO van een ontwerp voor een Verdrag inzake wrakopruiming, waarbij met name door Noorwegen stellig jurisdictiebepalingen worden voorgesteld. Nederland, daarin nu ook zeer gesteund ook door deze uitspraak, en de Commissie zien daarvan niet direct het nut en verwachten eigenlijk alleen maar verdere vertraging. Ook bij de behandeling van andere (al dan niet maritieme) aansprakelijkheidsregimes kan deze uitspraak gevolgen hebben. Doordat een beslissing betreffende (de verdeling van) een aansprakelijkheidbeperkingfonds (al dan niet op grond van een bestaand limitatieverdrag) ook in een andere EU lidstaat (al dan niet partij bij dat limitatieverdrag) wordt erkend, zal het niet langer noodzakelijk zijn om specifiek regels voor jurisdictie en erkenning op te nemen in een nieuwe verdragsregeling waarbij van een bestaande mogelijkheid tot limitering gebruik wordt gemaakt. In bredere zin is deze uitspraak dan van belang voor schadebeperkingsmogelijkheden die ook voorkomen in het weg- en binnenvaartvervoer en daarnaast op het gebied van aansprakelijkheid voor nucleaire schade.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het arrest naar de Minister van Justitie met het verzoek dit door te sturen aan de Raad voor de Rechtspraak. Het fiche wordt ter kennisneming aan de Minister van Verkeer & Waterstaat gestuurd.