C-045/09 Rosenbladt, arrest van 12 oktober 2010

Contentverzamelaar

C-045/09 Rosenbladt, arrest van 12 oktober 2010

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 12 oktober 2010, C-45/09, Rosenbladt

Betrokken departementen
SZW, BZK, DEF, V&J, OCW

Sleutelwoorden
Richtlijn 2000/78/EG – Discriminatie op grond van leeftijd – Beëindiging van arbeidsovereenkomst wegens bereiken van pensioenleeftijd

Beleidsrelevantie

Een wettelijke bepaling die clausules in individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten toelaat, op grond waarvan een arbeidsovereenkomst automatisch eindigt op het tijdstip waarop de werknemer recht krijgt op een ouderdomspensioen, is toegestaan als daarmee een legitiem doel wordt nagestreefd en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn. Leeftijdsontslagclausules in collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen echter nog apart door de rechter getoetst worden. Bij het opstellen van rechtspositieregelingen en bij het algemeen verbindend verklaren van CAO’s dient hier rekening mee te worden gehouden.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De arbeidsovereenkomst van mevrouw Rosenbladt is conform een clausule in de op haar van toepassing zijnde cao beëindigd wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Zij wil echter doorwerken, omdat zij maar een klein pensioen heeft. De vraag is of een wettelijke bepaling die toelaat dat in individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten clausules worden opgenomen, op grond waarvan een arbeidsovereenkomst automatisch eindigt op het tijdstip waarop de werknemer recht krijgt op een ouderdomspensioen, discriminatie op grond van leeftijd vormt.
Volgens het Hof leidt zo’n bepaling tot een direct op leeftijd gebaseerd verschil in behandeling. Voor de vraag of dit verschil in behandeling gerechtvaardigd is, acht het Hof het doel van de wettelijke bepaling, (i.e., de arbeidsverdeling over de generaties stimuleren en met een objectief criterium voorkomen dat werkgevers oudere werknemers wegens disfunctioneren moeten ontslaan) legitiem. De manier waarop dit doel wordt nagestreefd is volgens het Hof ook passend en noodzakelijk. Er is geen sprake van een excessieve inbreuk op de gerechtvaardigde belangen van de betrokken werknemers. Daarbij is van belang dat niet alleen het bereiken van de normale pensioenleeftijd het criterium is voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, maar ook het feit dat er een vervangend inkomen is. Voorts voorkomt het opnemen van een clausule van automatische beëindiging een eenzijdige opzegging omdat werknemer en werkgever vooraf instemmen door het op te nemen in arbeidsovereenkomst. Het biedt bovendien flexibiliteit omdat werkgevers en werknemers of sociale partners de mogelijkheid hebben deze op te nemen in CAO’s zodat rekening kan worden gehouden met de situatie op de globale arbeidsmarkt én de kenmerken van de beroepsgroep.
Het Hof benadrukt dat dit niet betekent dat dergelijke clausules in collectieve arbeidsovereenkomsten op grond waarvan arbeidsovereenkomsten automatisch eindigen onttrokken zijn aan rechterlijke toetsing. Ook met dergelijke clausules dient op passende en noodzakelijke wijze een legitiem doel te worden nagestreefd. Om te bepalen of een dergelijke clausule niet verder gaat dan noodzakelijk is, is vooral van belang dat een werknemer niet gedwongen wordt definitief de arbeidsmarkt te verlaten. Werknemers die de pensioenleeftijd hebben bereikt mag niet de bescherming tegen discriminatie op grond van leeftijd worden ontnomen als zij willen blijven werken en een nieuwe arbeidsplaats zoeken. Clausules die de toets kunnen doorstaan, kunnen algemeen verbindend worden verklaard.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

In Nederland zijn de clausules voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in Cao’s en rechtspositieregelingen voor overheidspersoneel gebaseerd op artikel 7, eerste lid onder b van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (WGBL). Deze bepaalt dat het verbod van onderscheid naar leeftijd niet geldt indien het onderscheid betrekking heeft op het beëindigen van een arbeidsverhouding of van het dienstverband van een ambtenaar in verband met het bereiken van de leeftijd waarop op grond van de AOW recht op ouderdomspensioen ontstaat, of van een bij of krachtens wet vastgestelde of tussen partijen overeengekomen hogere leeftijd. In de Memorie van Toelichting wordt de door de richtlijn vereiste toets aan de criteria van objectieve rechtvaardiging uitgevoerd. Daarbij geeft de wetgever aan dat daarmee is beoogd te bewerkstelligen dat in gevallen die onder deze bepaling vallen een afzonderlijke toets niet meer noodzakelijk is. Het legitieme doel van artikel 7, eerste lid onder b WGBL is volgens de wetgever de arbeidsverdeling over de generaties stimuleren en met een objectief criterium voorkomen dat werkgevers oudere werknemers wegens disfunctioneren moeten ontslaan. Dit doel komt overeen met het doel van de regeling in de zaak Rosenbladt.
Er is volgens de wetgever ook sprake van een passende en noodzakelijke maatregel, omdat er voor het leggen van de grens bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd een groot maatschappelijk draagvlak is. Zo is ook het sociale zekerheidsstelsel erop gebaseerd dat voor werknemers tot de AOW-gerechtigde leeftijd het primaat ligt bij betaalde arbeid als voornaamste inkomensbron. Daarna bestaat aanspraak op inkomen waarvoor geen arbeidsprestatie hoeft te worden geleverd, zodat verlies van inkomen uit arbeid (deels) wordt gecompenseerd. Artikel 7 WGBL verplicht overigens niet tot ontslag. Ook op deze punten is er een overeenkomst met de zaak Rosenbladt.
Omdat het onderhavige arrest duidelijk maakt dat de rechter in ieder geval leeftijdsontslagclausules in collectieve arbeidsovereenkomsten kan toetsen op een objectieve rechtvaardiging, zal nader worden bezien of hieraan consequenties moeten worden verbonden voor artikel 7, eerste lid sub b, WGBL dat toetsing beoogt te vermijden.

Voorstel voor behandeling

De ICER zendt dit fiche en het arrest ter kennisname aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Defensie, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en van Veiligheid en Justitie. Er wordt een vervolgfiche opgesteld , waarin de eventuele consequenties voor artikel 7 WGBL nader worden onderzocht.