C-060/00, Carpenter, arrest van 11 juli 2002

Contentverzamelaar

C-060/00, Carpenter, arrest van 11 juli 2002

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie van 11 juli 2002, zaak C-60/00 (Carpenter)

Betrokken departementen
Justitie, BZK.

Sleutelwoorden
vrij verrichten van diensten - artikel 49 EG - onderdaan van lidstaat die in die staat is gevestigd en diensten verricht ten behoeve van personen die in andere lidstaten zijn gevestigd - recht van verblijf in die staat, van echtgenoot die onderdaan is van derde land

Beleidsrelevantie
Het recht op verblijf van een derdelander-echtgenoot wordt in deze zaak afgeleid uit het recht op vrij verrichten van diensten (artikel 49 EG) van een onderdaan van een lidstaat. Het fundamentele recht op eerbiediging van het gezinsleven (artikel 8 EVRM) is hierbij van belang.

Een besluit tot uitzetting van de echtgenoot-derdelander vormt een inbreuk op het vrij verkeer, wanneer de echtgenoot-derdelander het de dienstverrichter (EU-onderdaan) gemakkelijker maakt diensten te verrichten. Wanneer de derdelander bovendien geen gevaar vormt voor de openbare orde en er geen sprake is van een schijnhuwelijk, kan de inbreuk niet gerechtvaardigd worden.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Mevrouw Carpenter heeft de Filippijnse nationaliteit en heeft op 18 september 1994 toestemming gekregen voor een periode van zes maanden als bezoeker het Verenigd Koninkrijk (VK) binnen te komen. Zij is na het einde van die periode in het VK gebleven en heeft verzuimd een verlenging van haar vergunning tot verblijf te vragen. Op 22 mei 1996 is zij gehuwd met de heer Carpenter, een Brits onderdaan. Dhr. Carpenter leidt een bedrijf dat advertentieruimte in medische en wetenschappelijke tijdschriften verkoopt en uitgevers van deze tijdschriften allerlei diensten op het gebied van administratie en publicatie aanbiedt. Het bedrijf is gevestigd in het VK, doch een belangrijk deel van de omzet wordt gerealiseerd met adverteerders die in andere lidstaten zijn gevestigd. Voor de behoeften van zijn bedrijf begeeft hij zich naar andere lidstaten. Op 15 juli 1996 heeft mevr. Carpenter een vergunning aangevraagd om als echtgenoot van een onderdaan van het VK in deze lidstaat te verblijven. Deze aanvraag is afgewezen door de Secretary of State, die bovendien tot uitzetting van mevrouw Carpenter besluit. Tegen de uitzetting heeft mevrouw Carpenter beroep ingesteld bij de Immigration Adjudicator omdat zij meent krachtens EG-recht een recht van verblijf in het VK te hebben aangezien haar echtgenoot gemakkelijker zich voor de behoeften van zijn bedrijf naar andere lidstaten kan begeven, omdat zij voor zijn kinderen uit zijn eerste huwelijk zorgt. Haar uitzetting zal het recht van haar echtgenoot om diensten te verrichten en te laten verrichten, beperken.

Volgens de Immigration Adjudicator heeft de heer Carpenter inderdaad het recht zich naar andere lidstaten te begeven teneinde er diensten te verrichten en daarbij door zijn echtgenote te worden vergezeld. Hij kan echter niet worden geacht gebruik te maken van enige vrijheid van verkeer in de zin van het gemeenschapsrecht wanneer hij in het VK verblijft. Het beroep werd verworpen. Daarop stelde mevrouw Carpenter beroep in bij het Immigration Appeal Tribunal.

Het Immigration Appeal Tribunal wenst van het EG Hof te vernemen of iemand in de situatie van mevrouw Carpenter aan het gemeenschapsrecht het recht kan ontlenen om met haar echtgenoot in de lidstaat van herkomst van haar echtgenoot te verblijven. Het Hof stelt vast dat de heer Carpenter tegen vergoeding diensten verricht ten behoeve van in andere lidstaten gevestigde adverteerders, waardoor hij gebruik maakt van het door artikel 49 EG gewaarborgde recht op het vrij verrichten van diensten (zie arrest Alpine Investments, C-384/93). De vraag is echter of hieruit een recht van verblijf ten gunste van de echtgenoot kan worden afgeleid.

Het Hof herinnert eraan dat de gemeenschapswetgever heeft erkend, dat het belangrijk is het gezinsleven van de onderdanen van de lidstaten te beschermen, teneinde de belemmeringen van de door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden op te heffen. De scheiding van de echtelieden Carpenter zou schade toebrengen aan hun gezinsleven en vervolgens aan de voorwaarden voor het gebruik van een fundamentele vrijheid (dienstenverkeer) door de heer Carpenter (zie ook arrest Singh, C-370/90). Deze vrijheid kan immers niet haar volle werking hebben indien de heer Carpenter ervan zou worden weerhouden daarvan gebruik te maken door obstakels die in zijn land van herkomst aan de toegang en het verblijf van zijn echtgenoot in de weg worden gelegd.

Het Hof stelt dat een lidstaat zich slechts op redenen van algemeen belang kan beroepen ter rechtvaardiging van een nationale maatregel die het vrij verrichten van diensten belemmert wanneer die maatregel in overeenstemming is met de fundamentele rechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert. Het besluit tot uitzetting van mevrouw Carpenter vormt een inmenging in de wijze waarop haar echtgenoot gebruik maakt van zijn recht op eerbiediging van zijn gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dit artikel maakt deel uit van de grondrechten die, volgens vaste rechtspraak van het Hof, in de communautaire rechtsorde worden beschermd.

Aangezien op het gedrag van mevrouw Carpenter sedert haar aankomst in het VK geen opmerkingen zijn gemaakt die doen vrezen dat zij in de toekomst een gevaar voor de openbare orde en veiligheid oplevert, kan het VK geen beroep doen op een uitzonderingsgrond. Ook is aangetoond dat het geen schijnhuwelijk betreft. Het besluit tot uitzetting van mevrouw Carpenter vormt daarom een inmenging die niet evenredig is met het nagestreefde doel en moet daarmee worden beschouwd als een ongerechtvaardigde inbreuk op het vrij verkeer van diensten.

Korte analyse
Bepleit wordt in deze zaak dat de uitzetting van mevrouw Carpenter het recht van haar echtgenoot om diensten te verrichten zal beperken. Het Hof van Justitie kan zich in deze redenering vinden.

Een onderdaan van een lidstaat, gevestigd in die lidstaat, die een transnationale economische activiteit van dienstverlening verricht, kan zich op het gemeenschapsrecht beroepen voor toekenning van een recht van verblijf aan zijn of haar huwelijkspartner die onderdaan is van een derde land. Hierbij wordt wel als voorwaarde gesteld dat de echtgenoot-derdelander door bijvoorbeeld voor de kinderen te zorgen, het de dienstverrichter gemakkelijker maakt de diensten te verrichten.

Het besluit om mevrouw Carpenter uit te zetten belemmert de heer Carpenter in zijn recht op het vrij verrichten van diensten. Het Hof oordeelt dat het vrij verrichten van diensten dient te worden gezien tegen de achtergrond van het fundamentele recht op eerbiediging van het gezinsleven. In de situatie zoals in het geval van het echtpaar Carpenter oordeelt het Hof dat uit het recht op vrij verkeer van diensten voor dhr. Carpenter een verblijfsrecht voortvloeit voor diens echtgenote-derdelander.De uitzetting wordt als een onevenredig gevolg beschouwd wanneer de echtgenoot-derdelander geen gevaar voor de openbare orde en veiligheid oplevert en het bestaan van een huwelijksband vaststaat.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Een echtgenoot-derdelander kan Nederland niet worden uitgezet indien deze de rechten die de Nederlander geniet van het vrij dienstenverkeer faciliteert en indien de uitzetting het recht van vrij diensten verkeer zodanig zal belemmeren dat deze niet evenredig is met het door de lidstaat beoogde doel, te weten bescherming van de openbare orde. Deze consequentie van het arrest zal moeten worden doorgevoerd in de geldende Nederlandse Vreemdelingenregeling voor zover de regelgeving daaraan nog niet tegemoet komt.

Voorstel voor behandeling
Het fiche en het bijbehorende arrest worden naar de Ministers van Justitie en van Vreemdelingenzaken en Integratie gestuurd met het verzoek de precieze betekenis van de uitspraak voor de Vreemdelingenregelgeving te bezien. Het arrest en daarmee ook dit fiche, wordt tevens meegenomen door de ICER-werkgroep Burgerschap. Bij de herziening van de '101 Praktijkvragen over de implementatie van EG-besluiten - EG-diensten checklist' zal dit fiche worden meegenomen.