C-060/02, strafzaak tegen X (Rolex), arrest van 7 januari 2004

Contentverzamelaar

C-060/02, strafzaak tegen X (Rolex), arrest van 7 januari 2004

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie van 7 januari 2004, zaak C-60/02, strafzaak tegen X, (Rolex)

Betrokken departementen
Economische Zaken

Sleutelwoorden
Nagemaakte en door piraterij verkregen goederen - ontbreken van strafrechtelijke sanctie voor doorvoer nagemaakte goederen - vrij verkeer van goederen - verenigbaarheid met verordening (EG) nr. 3295/94 - conforme uitlegging - legaliteitsbeginsel

Beleidsrelevantie
Dit arrest gaat in op de plicht van de nationale rechter tot gemeenschapsrecht conforme uitlegging van het nationale recht. Uit het arrest blijkt, dat deze plicht niet zo ver gaat dat een nationale rechter door middel van gemeenschapsconforme interpretatie gedragingen strafbaar kan stellen. Dit geldt ook indien de nationale regel volgens het gemeenschapsrecht ten onrechte niet voorziet in een strafrechtelijke sanctie.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Rolex, houdster van diverse beschermde merken, heeft het Oostenrijkse Landesgericht Eisenstadt verzocht een gerechtelijk vooronderzoek tegen X in te leiden voor het plegen van strafbare feiten overeenkomstig artikel 10, eerste lid en artikel 60, leden 1 en 2, van het Markenschutzgesetz. Onbekenden zouden een inbreuk op de merkrechten van Rolex hebben gepleegd door te proberen 19 nagemaakte horloges waarop het merk Rolex was aangebracht, vanuit Italië via Oostenrijk naar Polen te laten doorvoeren. Guccio Gucci SpA en The Gap Inc., houdsters ven verschillende beschermde merken, hebben op hun beurt verzocht om gerechtelijk vooronderzoek.

Krachtens het Markenschutzgesetz vormen alleen de in- en uitvoer van nagemaakte producten een verboden gebruik van het merk, maar niet de enkele doorvoer van een dergelijk product over nationaal grondgebied. Het Oostenrijkse strafrecht kent overigens een duidelijk onderscheid tussen enerzijds in- en uitvoer en anderzijds doorvoer. Verordening (EG) nr. 3295/94 van de Raad van 22 december verplicht de lidstaten om sancties vast te stellen voor het geval bij goederen inbreuk wordt gemaakt op het intellectuele eigendomsrecht. Daaronder vallen onder meer nagemaakte producten (artikel 2 en artikel 1, lid 2 sub a). De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn (artikel 11). Uit een eerdere uitspraak van het Hof van Justitie (C-383/98, Polo/Lauren, arrest van 6 april 2000) leidt de verwijzende rechter af dat de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 3295/94 ook de enkele doorvoer van goederen omvat. De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of een dergelijke ruimere interpretatie van de werkingssfeer van de verordening ook in een strafrechtelijke procedure toegepast mag worden wanneer de nationale wetgeving de mogelijkheid openlaat om de doorvoer van strafbaarstelling uit te sluiten.

In zijn uitspraak benadrukt het Hof allereerst de brede werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 3295/94 die ook doorvoer omvat. Vervolgens onderstreept het Hof dat de werkingssfeer van de verordening niet bepaald wordt door de aard van de nationale procedure waarin de verordening in het geding is. Het Hof merkt op dat hij zich niet uitlaat over de interpretatie van het nationale recht, omdat dit de taak van de nationale rechter is. Wel geeft het Hof aan dat wanneer de relevante nationale bepalingen de enkele doorvoer van nagemaakte goederen niet verbieden en dus niet strafbaar stellen, de bepalingen van de verordening zich verzetten tegen de betrokken nationale bepalingen.

Volgens vaste jurisprudentie dient dan de nationale rechter, indien mogelijk, zijn nationale recht aldus uit te leggen dat het door de communautaire norm voorgeschreven doel wordt verwezenlijkt. Het Hof geeft daarbij aan dat wanneer een dergelijke conforme uitlegging mogelijk is, de nationale rechter de civielrechtelijke sancties waarin het nationale recht voorziet dient toe te passen op de doorvoer van nagemaakte goederen, voor zover deze sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

Vervolgens benadrukt het Hof dat het principe van conforme uitleggingen begrensd wordt door de algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van het gemeenschapsrecht, zoals het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht. Het Hof vervolgt door te verwijzen naar zijn vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld zaak 14/86, Pretore di Salò, arrest van 11 juni 1987) waarin hij heeft geoordeeld dat een richtlijn niet uit zichzelf en onafhankelijk van een door een lidstaat ter uitvoering van de richtlijn vastgestelde nationale wetgeving bepalend kan zijn voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van degenen die inbreuk maken op de bepalingen van de desbetreffende richtlijn. Het Hof trekt de redenering die hij bij richtlijnen hanteert door naar de onderhavige verordening mede in het licht van de tekst van artikel 11 van de verordening die de lidstaten verplicht sancties vast te stellen voor de bij de verordening verboden gedragingen. Het Hof antwoordt dan ook dat de verplichting om het nationale recht in het licht van de bewoordingen en het doel van het gemeenschapsrecht uit te leggen teneinde het daardoor voorgeschreven resultaat te bereiken, niet uit zichzelf en onafhankelijk van een door een lidstaat vastgestelde wet de strafrechtelijke aansprakelijkheid kan doen ontstaan van een marktdeelnemer die inbreuk op de bepalingen van Verordening (EG) nr. 3295/94 heeft gemaakt, noch deze aansprakelijkheid verzwaren.

Korte analyse
De uitspraak verduidelijkt de verplichtingen van de lidstaten om voor een effectieve handhaving van de communautaire regels zorg te dragen. Met name verheldert deze uitspraak de reikwijdte van het zogeheten "assimilatiebeginsel" dat inhoudt dat de communautaire verplichtingen op dezelfde wijze als vergelijkbare nationale verplichtingen dienen te worden gehandhaafd. Ook geeft de uitspraak verdere duidelijkheid over de verplichting van de nationale rechter om met het gemeenschapsrecht conforme uitlegging toe te passen ten aanzien van strafrechtelijke bepalingen die dienen ter handhaving van communautaire verplichtingen. Het Hof trekt de redenering die hij bij richtlijnen hanteert door naar de onderhavige verordening. De verplichting tot conforme interpretatie gaat niet zover dat een verordening uit zichzelf en onafhankelijk van een door een lidstaat ter uitvoering van de verordening vastgestelde nationale wetgeving strafrechtelijke aansprakelijkheid van degenen die inbreuk maken op de bepalingen van de desbetreffende verordening met zich mee kan brengen. Het Hof heeft deze redenering wel geclausuleerd door expliciet te verwijzen naar de bepaling van de verordening (artikel 11) die de lidstaten verplicht sancties vast te stellen voor de bij de verordening verboden gedragingen. Door de tekst van deze bepaling kan het Hof de redering die hij volgt bij richtlijnen, ook toepassen bij deze verordening (zie overweging 62). Wat nu de verplichting is voor de nationale rechter om tot conforme uitlegging te komen wanneer sprake is van gedetailleerde handhavingsvoorschriften die in de verordening zijn opgenomen, laat het Hof in het midden.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
De uitspraak heeft geen gevolgen voor het Nederlandse beleid, de Nederlandse wetgeving of rechtspraak. Wel draagt deze uitspraak bij aan de verduidelijking van de verplichting tot conforme uitlegging van nationale regels door de nationale rechter wanneer deze botsen met regels uit verordeningen.

Voorstel voor behandeling
De ICER stuurt dit fiche en het arrest ter kennisneming aan alle Ministers en verzoekt de Minister van Justitie om dit fiche en arrest toe te zenden aan de Raad voor de Rechtspraak.