C-064/05 P, arrest van 18 december 2007, Zweden tegen de Commissie (IFAW, Internationaler Tierschutz-Fonds (GmbH)

Contentverzamelaar

C-064/05 P, arrest van 18 december 2007, Zweden tegen de Commissie (IFAW, Internationaler Tierschutz-Fonds (GmbH)

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 18 december 2007 in de zaak C-64/05 P, Zweden tegen de Commissie (IFAW, Internationaler Tierschutz-Fonds gGmbH)

Betrokken departementen
Alle

Sleutelwoorden
Verordening EG 1049/2001 – toegang van het publiek tot documenten van instellingen – van lidstaat afkomstige documenten- verzet van deze lidstaat tegen openbaarmaking van die documenten – artikel 4, lid 5 Verordening 1049/2001 – Eurowob - vetorecht lidstaten – motiveringsplicht

Beleidsrelevantie
Het Hof concludeert dat lidstaten geen algemeen en onvoorwaardelijk vetorecht hebben ten aanzien van documenten afkomstig van hen, die bij een gemeenschapsinstelling berusten. Indien de lidstaat haar verzet tegen openbaarmaking niet motiveert of indien de motivering niet is gebaseerd op de in Verordening 1049/2001 neergelegde uitzonderingen, moet de instelling toegang verschaffen tot het document indien zij van mening is dat geen van de uitzonderingen van toepassing is.

Samenvatting van de feiten, redenering en dictum
De Commissie heeft Duitsland op 19 april 2000 toestemming gegeven om een gebied de status van beschermd gebied in het kader van de Habitatrichtlijn te ontnemen voor de bouw van een fabriek en een landingsbaan. Het IFAW (Internationaler Tierschutz-Fonds), een Duitse niet-gouvernementele organisatie, heeft de Commissie verzocht documenten openbaar te maken in het kader van deze procedure. Nadat Duitsland zich tegen openbaarmaking van deze documenten had verzet, heeft de Commissie het verzoek afgewezen op grond van artikel 4, lid 5 van Verordening 1049/2001 (‘de verordening’) (“Een lidstaat kan de instelling verzoeken, een van deze lidstaat afkomstig document niet zonder zijn voorafgaande toestemming openbaar te maken”), zonder nadere motivering op grond van een uitzonderingsgrond.

Het Gerecht van eerste aanleg heeft op 30 november 2004 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. Het Gerecht oordeelde dat indien een lidstaat artikel 4, lid 5 inroept, dit een bindend verzoek is, waarin de instelling zich heeft te voegen zonder dat de lidstaat zijn verzoek heeft te motiveren en zonder dat de instelling heeft te onderzoeken of de niet-openbaarmaking gerechtvaardigd is. Zweden is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij het Hof. Nederland heeft aan de zijde van Zweden geïntervenieerd.

Het Hof oordeelt anders dan het Gerecht over de reikwijdte van de voorafgaande toestemming door de lidstaat. Artikel 4, lid 5, kan volgens het Hof niet worden uitgelegd als een algemeen en onvoorwaardelijk vetorecht voor lidstaten waardoor de toegang tot dergelijke documenten niet langer door de bepalingen van de verordening, maar door het nationale recht wordt beheerst. De materiële uitzonderingen om weigering van de gevraagde documenten te kunnen rechtvaardigen, liggen expliciet vast in artikel 4, leden 1 tot en met 3, van de verordening. Artikel 4, lid 5, is een bepaling die het communautaire besluitvormingsproces betreft. De lidstaat dient om die reden het verzet te motiveren op grond van de bedoelde uitzonderingen. Indien de lidstaat nalaat een motivering te verstrekken moet de instelling, indien zij van mening is dat geen van de uitzonderingen van toepassing is, toegang verschaffen tot het document. Wel erkent het Hof dat de inachtneming van bepaalde nationale rechtsregels die een openbaar of particulier belang beschermen en zich tegen openbaarmaking verzetten, kan worden beschouwd als een algemeen belang dat bescherming verdient uit hoofde van de in de verordening neergelegde uitzonderingen. Ook onderstreept het Hof nog eens dat indien een lidstaat gemotiveerd weigert toegang te verstrekken en de instelling zich bijgevolg verplicht ziet toegang te weigeren, de indiener communautaire rechtsbescherming geniet. Het gaat hier om een handeling in het kader van een communautaire bevoegdheid en het is dus aan de gemeenschapsrechter te toetsen of de weigering op de bedoelde communautaire uitzonderingen berust ongeacht van wie de motivering afkomstig is.

Inventarisatie effecten
Deze uitspraak van het Hof is in overeenstemming met de wijze waarop Nederland tot op heden invulling heeft gegeven aan de Eurowob en past binnen de wijze waarop ook de Wob wordt geïnterpreteerd. De weigering toegang tot documenten te verschaffen, dient altijd gemotiveerd te zijn. Ook ziet het Hof ruimte voor een uitleg die overeenkomt met de uitleg die in de Nederlandse jurisprudentie wordt gegeven aan de weigeringsgrond onder artikel 10, tweede lid onder a, van de Wob (betrekkingen met andere staten en internationale organisaties): het feit dat een ander land op grond van de eigen openbaarheidswetgeving meent dat het algemeen belang is geschonden, kan leiden tot weigering van openbaarmaking op grond van de uitzonderingsgrond “schade aan internationale betrekkingen”. Deze jurisprudentie van het Hof zou overigens tot verdere aanscherping van de Nederlandse jurisprudentie over de Wob kunnen leiden omdat in het verleden het enkele feit dat andere landen of instellingen bezwaar hadden geuit als voldoende werd gezien om artikel 10, tweede lid onder a, van de Wob in te roepen.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisneming aan alle ministers. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.