C-075/13 SEK Zollagentur
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justititie
Termijnen: Motivering departement: 2 april 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 19 april 2013 Schriftelijke opmerkingen: 19 mei 2013 Trefwoorden:douanewetboek (CDW)
Onderwerp: Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek
Verzoekster is een op luchthaven Frankfurt/M toegelaten afzender van een expeditiebedrijf. Zij zorgt ervoor dat zendingen die door derden worden aangeleverd, onder de regeling extern communautair douanevervoer naar Greven/DUI worden gestuurd. De goederen (het gaat hier om fietsdragers) worden alleen tijdelijk op het vliegveld opgeslagen. Het transport wordt verzorgd door het expeditiebedrijf. De ontvanger in Greven stelt echter vast dat de fietsdragers niet bij het transport zitten maar in de uitdelijke opslag op het vliegveld zijn achtergebleven. Zij worden met een twee weken latere zending alsnog verstuurd. De ontvanger moet vervolgens voor het in het verkeer brengen van de goederen ongeveer 2.000 betalen (invoerrecht en btw). Verzoekster krijgt een zelfde rekening voor het onttrekken van de goederen aan douanetoezicht. Verzoekster gaat in beroep tegen het besluit en eist op grond van artikel 236 van het CDW terugbetaling van der rechten. Het Finanzgericht verwerpt het beroep omdat de rechten wettelijk verschuldigd waren. Verzoekster vraagt herziening aan.
De verwijzende DUI rechter (Bundesfinanzhof) vraagt zich af op welk moment aan de status van goederen als zijnde in tijdelijke opslag een einde komt doordat deze goederen een douanebestemming krijgen, en stelt de volgende vragen aan het HvJEU: 1. Moeten de toepasselijke bepalingen van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, inzonderheid artikel 50 van deze verordening, aldus worden uitgelegd dat een goed dat door de douaneautoriteiten aan een persoon voor tijdelijke opslag in een goedgekeurde plaats is toevertrouwd, aan het douanetoezicht wordt onttrokken wanneer dat goed weliswaar voor de regeling extern douanevervoer wordt aangegeven, maar het zich bij het geplande transport de facto niet bij de afgegeven documenten voor douanevervoer bevindt en niet op het douanekantoor van bestemming wordt aangebracht? 2. Zo ja, is in dat geval de persoon die als toegelaten afzender de goederen onder de regeling douanevervoer heeft geplaatst, schuldenaar op grond van artikel 203, lid 3, eerste streepje, van deze verordening of op grond van artikel 203, lid 3, vierde streepje, ervan?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-222/01 BAT; C-337/01 Hamann Specifiek beleidsterrein: FIN