C-081/96, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, arrest van 18 juni 1998

Contentverzamelaar

C-081/96, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, arrest van 18 juni 1998

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJEG, 18 juni 1998, zaak C-81/96, Burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude e.a. en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

Seutelwoorden
Richtlijn 85/337/EEG van de Raad - Nieuwe vergunning voor bestemmingsplan

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Het bestemmingsplan dat in 1993 door GS van Noord-Holland werd goedgekeurd, voorziet in de aanleg van een insteekhaven en bedrijventerrein ten westen van het Westelijk Havengebied Amsterdam. Dit bestemmingsplan (Ruigoord 1992) komt in de plaats van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1968". Dit plan voorzag eveneens in een insteekhaven en bedrijventerrein. De verplichting een milieu-effectbeoordeling te verrichten overeenkomstig Richtlijn 85/337/EEG geldt niet voor projecten waarvoor reeds voor 3 juli 1988 vergunning was verleend.

Redenering Hof
De Nederlandse Raad van State heeft de vraag gesteld of Richtlijn 85/337/EEG zo moet worden uitgelegd, dat zij een lidstaat toestaat, de in bijlage I van de richtlijn opgenomen projecten van de verplichtingen inzake de milieu-effectbeoordeling te ontheffen wanneer voor die projecten reeds een vergunning was verleend vóór 3 juli 1988, de datum waarop de termijn tot omzetting van de richtlijn afliep, bij de voorbereiding van die vergunning geen milieu-effectrapportage had plaatsgevonden die voldeed aan de eisen die de richtlijn daaraan stelt, en van die vergunning geen gebruik is gemaakt, en na 3 juli 1988 formeel een nieuwe vergunningsprocedure wordt ingeleid (punt 16).

Het Hof beantwoordt deze vraag ontkennend. In het geval dat om redenen die specifiek verband houden met de toepasselijke nationale regeling, na 3 juli 1988 formeel een nieuwe procedure is ingeleid, moet voor die nieuwe procedure de uit hoofde van de richtlijn verplichte milieu-effectbeoordeling worden verricht. Iedere andere oplossing zou volgens het Hof in strijd zijn met het in artikel 2 van de richtlijn neergelegde beginsel dat bepaalde projecten op hun milieu-effecten moeten worden beoordeeld, en zou de nuttige werking van de richtlijn dreigen te ondergraven (punt 27).

Dictum
Het Hof verklaart daarom voor recht dat Richtlijn 85/337/EEG aldus moet worden uitgelegd, dat zij een lidstaat niet toestaat, de in de Richtlijn opgenomen projecten te ontheffen van de verplichtingen inzake de milieu-effectbeoordeling, wanneer:

  • voor die projecten reeds een vergunning was verleend vóór 3 juli 1988, de datum waarop de termijn tot omzetting van die richtlijn afliep,
  • bij de voorbereiding van die vergunning geen milieu-effectbeoordeling had plaatsgevonden die voldeed aan de eisen die de richtlijn daaraan stelt, en van die vergunning geen gebruik is gemaakt, en
  • na 3 juli 1988 formeel een nieuwe vergunning wordt ingeleid.

Korte analyse
Vastgesteld moet worden dat de benadering van het Hof van betekenis is voor projecten die zijn voorzien in bestemmingsplannen die voor 3 juli 1988 zijn vastgesteld maar waarvoor na die datum een nieuwe vergunningsprocedure is ingeleid. De zaak waarover het arrest is gewezen betreft uitdrukkelijk niet projecten waarvoor voor 3 juli 1988 een vergunning werd verleend en die sedertdien niet aan een nieuwe vergunningprocedure met het oog op de aanleg werden onderworpen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Bestemmingsplannen die voor 3 juli 1988 zijn vastgesteld maar waarvoor na die datum een nieuwe vergunningsprocedure is ingeleid moeten worden onderworpen aan een milieu-effectbeoordeling, voor zover zij vallen onder bijlage I van richtlijn 85/337/EEG.

Voorstel voor behandeling
De ICER-U onderzoekt de gevolgen van het arrest voor de bestemmingsplanprocedure als opgenomen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en voor het Besluit milieu-effectrapportage (Stb. 1994, 540).