C-081/24  Jenec  

Contentverzamelaar

C-081/24  Jenec  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    8 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    25 mei 2024

Trefwoorden: sanctielijst; toegang tot bankrekening

Onderwerp:

-             Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties: artikel 16;

-             Richtlijn 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering: artikelen 1 en 2;

-             Handvesten van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 48.

Feiten:

Verzoekende partij is “LH’ en verwerende partij is een Sloveense bank (hierna: bank). LH wilde een bankrekening openen maar dit is hem geweigerd omdat hij op de OFAC-lijst (Office of Foreign Assets Control) is geplaatst. LH is nergens ter wereld veroordeeld voor een strafbaar feit waarvoor hij op de OFAC-lijst staat en er zijn nooit beperkende maatregelen van welke aard dan ook aan hem opgelegd.

Overweging:

Artikel 16, lid 1, van richtlijn 2014/92 stelt vast dat lidstaten de zorg dragen dat genoeg kredietinstellingen de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties waarborgen voor consumenten. Op grond van artikel 16, lid 4, kan deze toegang beperkt kan worden wanneer de opening van een dergelijke rekening zou resulteren in schending van de regelgeving ter voorkoming van het witwassen van geld en terrorismefinanciering. De verwijzende rechter vraagt zich of het weigeren van een cliënt tot een betaalrekening, die geplaatst is op de OFAC-lijst maar nooit is veroordeeld voor het strafbare feit, strijdig is met richtlijn 2015/849. Tevens stelt de verwijzende rechter vragen over de presumptie van onschuld van artikel 48 van het Handvest in dit kader.

Prejudiciële vragen:

1. Staat artikel 16, lid 4, van richtlijn 2014/92/EU toe dat de lidstaten banken ertoe verplichten dat zij een aanvraag van een consument voor toegang tot een betaalrekening met basisfuncties afwijzen op grond dat deze consument op de OFAC-lijst – de lijst van het ministerie van Financiën van de Verenigde Staten van Amerika, Office of Foreign Assets Control – is geplaatst, omdat de opening van een dergelijke rekening zou resulteren in schending van de bepalingen betreffende het voorkomen van het witwassen van geld en terrorismefinanciering als bedoeld in richtlijn (EU) 2015/849?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: is er sprake van een uitzondering indien die consument nergens ter wereld is veroordeeld voor het strafbare feit waarvoor hij op die lijst is geplaatst, en/of indien de betrokken lidstaat, de Europese Unie of een andere internationale organisatie waarvan de betrokken lidstaat of de Europese Unie lid is, geen beperkende maatregelen van welke aard ook tegen die consument heeft genomen?

3. Betekent een bevestigend antwoord op de eerste vraag dat er sprake is van schending van artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het beginsel van het vermoeden van onschuld is vastgesteld?

4. Betekent een ontkennend antwoord op de tweede vraag dat er sprake is van schending van artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het beginsel van het vermoeden van onschuld is vastgesteld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten