C-089/04, Mediakabel, arrest van 2 juni 2005
Signaleringsfiche Mediakabel BV Arrest van het Hof van Justitie van 2 juni 2005 in de zaak C-89/04 Mediakabel BV tegen Commissariaat voor de Media
Betrokken departementen OCW, EZ
Sleutelwoorden Richtlijn 89/552/EEG - Artikel 1, sub a - Televisieomroepdiensten - werkingssfeer - Richtlijn 98/34/EG - Artikel 1, punt 2 - Diensten van informatiemaatschappij - Werkingssfeer
Beleidsrelevantie Het arrest is van belang voor de uitleg van het begrip "televisieomroepdienst" in de televisierichtlijn. Het toepassingsbeleid van het Commissariaat voor de Media is in overeenstemming met de uitspraak.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum In het kader van een dienst die "Filmtime" wordt genoemd, biedt Mediakabel abonnees tegen betaling (pay per view) toegang tot extra programma's. Volgens het Commissariaat van de Media (CvdM), is deze dienst een "televisieomroepdienst" in de zin van de Televisierichtlijn (rl. 89/552/EG). Mediakabel is daarentegen van mening dat het om een op individueel verzoek verstrekte interactieve dienst gaat, die onder de categorie van diensten van de informatiemaatschappij valt en waarop het CvdM op die grond geen toezicht kan uitoefenen. Volgens Mediakabel gelden de eisen van de Televisierichtlijn niet voor deze dienst. In deze context heeft de Raad van State, waaraan het geding is voorgelegd, het Hof om een prejudiciƫle beslissing verzocht.
Allereerst concludeert het Hof dat het begrip "televisieomroepen" in de Televisierichtlijn een autonome definitie heeft. Dit betekent dat het begrip "televisieomroepdiensten" in de notificatierichtlijn (richtlijn 98/34) niet van invloed is op de werkingssfeer van de televisierichtlijn (in de notificatierichtlijn worden televisieomroepdiensten uitgezonderd wordt van de notificatieplicht voor voorschriften betreffende elektronische diensten). Vervolgens stelt het Hof dat een dienst onder het begrip "televisieomroepen" valt, wanneer hij bestaat in het oorspronkelijke uitzenden van televisieprogramma's die zijn bestemd voor ontvangst door het publiek, dat wil zeggen een onbepaald aantal potentiƫle televisiekijkers, aan wie tegelijkertijd dezelfde beelden worden doorgegeven. Een dienst als "Filmtime"voldoet aan die omschrijving. De persoonlijke sleutel die toegang geeft tot de films van "Filmtime" is niet meer dan een middel tot het decoderen van beelden, waarvan de signalen aan alle abonnees worden verzonden. Het Hof beklemtoont voorts dat het feit dat de aanbieder van een dienst als "Filmtime" moeilijk kan voldoen aan een verplichting van de Televisierichtlijn, aan de kwalificatie van deze dienst als televisieomroepdienst niet in de weg kan staan. De werkingssfeer van een regeling kan immers niet afhangen van eventuele nadelige gevolgen van die regeling voor de marktdeelnemers waarop zij volgens de wil van de communautaire wetgever van toepassing is.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten De uitspraak van het Hof brengt met zich mee dat ook minder traditionele vormen van televisie, in deze zaak een filmcatalogus, onder de verplichtingen van de Televisierichtlijn vallen (zoals bijvoorbeeld het uitzenden van een minimumpercentage Europese producties). De onderhavige uitspraak is van belang voor de komende wijziging van de Televisierichtlijn. De Europese Commissie komt eind 2005 met een wijzigingsvoorstel dat uit zal gaan van een techniekonafhankelijke benadering van audiovisuele content. Dit voorstel sluit aan bij onderhavige uitspraak voor wat betreft het uitgangspunt van het Hof dat de techniek waarmee beelden worden doorgegeven, voor de beoordeling of sprake is van een televisieomroep niet doorslaggevend is. Of ook de verplichting t.a.v. Europese producties in het wijzigingsvoorstel van de EC zal gaan gelden voor een dienst zoals "Filmtime" moet worden afgewacht.
Voorstel voor behandeling De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan de Ministers van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.