C-089/99, Schieving-Nijstad vof, arrest van13 september 2001

Contentverzamelaar

C-089/99, Schieving-Nijstad vof, arrest van13 september 2001

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJEG 13 september 2001, zaak C-89/99, Schieving-Nijstad vof e.a. en Robert Groeneveld

Betrokken departementen
Ministerie van Justitie

Sleutelwoorden
Artikel 50, lid 6, TRIPs-overeenkomst, uitlegging, rechtstreekse werking, toepassing op procedure die aanhangig is ten tijde van inwerkingtreding in betrokken lidstaat, voorwaarden voor vaststelling van termijn voor aanhangig maken van hoofdzaak, berekening van deze termijn.

Beleidsrelevantie
Dit arrest heeft gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk. Aan de voorschriften uit de reeds bestaande rechtspraak in de zaken Hermès en Dior is toegevoegd dat de nationale rechter weliswaar zijn nationale recht toe dient te passen maar dat hij daarbij rekening moet houden met de bewoordingen en het doel van art. 50 lid 6 TRIPs. Het nieuwe artikel 2.13.7 Nieuw Rechtsvordering dat op 1 januari 2002 in werking zal treden, is reeds in lijn met deze uitspraak. De rechter kan in concreto een passende termijn vaststellen in plaats van de korte standaardtermijn uit het TRIPs-verdrag.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Groeneveld heeft tussen 21 juni 1979 en 23 februari 1995 zesmaal beeldmerken "Route 66" gedeponeerd voor alcoholhoudende dranken en frisdranken, restauratie en horecadiensten. Schieving-Nijstad e.a. exploiteren in Meppel een discotheek onder de naam "Lord Nelson". In die discotheek bevindt zich in ieder geval sinds maart 1995 een café onder de naam "Route 66". Hiervoor is geen licentie van Groeneveld gekregen. Na een vergeefse sommatie tot staking van het gebruik van het merk "Route 66" dagvaardde Groeneveld Schieving-Nijstad e.a. in kort geding voor de rechtbank te Assen. Bij vonnis van 9 januari 1996 beval de president van de rechtbank hun met name het gebruik van de benaming "(Cafe) Route 66" en van de merken "Route 66" voor de waren en diensten waarvoor deze merken zijn ingeschreven, in het bijzonder de horecadiensten, te staken. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft dit vonnis bekrachtigd. Voor de Hoge Raad speelde daarna de vraag of art. 50 lid 6 TRIPs (voorlopige maatregelen houden op gevolg te hebben indien niet binnen een redelijke termijn een bodemprocedure wordt begonnen) rechtstreekse werking heeft nu Groeneveld niet binnen de daarvoor gestelde termijn een bodemprocedure tegen Schieving-Nijstad e.a. heeft ingesteld. De HR heeft hierover vragen gesteld aan het EG-Hof in Luxemburg.

Het Hof oordeelt dat de regels van artikel 50 lid 6 TRIPs geen rechtstreekse werking hebben. Wel moet de nationale rechter zijn eigen recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van bewoordingen en doel van artikel 50 lid 6 TRIPs, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de omstandigheden van het geval. Tevens oordeelt het Hof dat de voorlopige voorziening niet vervalt zonder een daartoe strekkend verzoek van de verweerder.

Het aanvangstijdstip voor de termijn waarbinnen een bodemprocedure moet worden gestart is niet in TRIPs vastgelegd. Het Hof van Justitie beslist dat TRIPs het nationale recht op dit punt ruimte laat, mits het aanvangstijdstip maar "redelijk" is voor zowel de eiser als de verweerder. Tevens laat het Hof van Justitie het aan het nationale recht over of de rechter de bevoegdheid heeft ook ambtshalve, en eventueel in hoger beroep, een termijn voor het instellen van de bodemprocedure vast te stellen.

Korte analyse
Uit het zogenoemde Hermès-arrest (EG-Hof, arrest van 16 juni 1998 in zaak C-53/96, Hermès International tegen FHT Marketing Choice BV) volgt al dat ook een kort geding valt onder het bereik van TRIPs. In het Dior-arrest (EG-Hof, arrest van 14 december 2000 in zaak C-392/98, Parfums Christian Dior SA tegen TUK Consultancy BV e.a.), is beslist dat artikel 50 lid 6 TRIPs geen rechtstreekse werking heeft. In de onderhavige uitspraak is hieraan toegevoegd dat de nationale rechter weliswaar zijn nationale recht toe dient te passen maar dat hij daarbij rekening moet houden met de bewoordingen en het doel van art. 50 lid 6 TRIPs.

Het Hermès-arrest heeft ertoe geleid dat in een wetsvoorstel tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg (26 855) een regeling is opgenomen voor korte gedingen in zaken van intellectuele eigendom (artikel 2.13.7 Nieuw Rechtsvordering). In deze regeling krijgt de voorzieningenrechter (voorheen president) in kort geding bij het treffen van een voorlopige voorziening in de zin van artikel 50 TRIPs tot taak een termijn te bepalen waarbinnen de eiser een bodemprocedure moet aanspannen en waarbij de voorlopige voorziening haar kracht verliest wanneer de eiser zulks niet doet en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring indient ter griffie.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
De bovengenoemde serie uitspraken, met als laatste deze uitspraak in de zaak Schieving-Nijstad, zijn van groot belang voor het burgerlijk procesrecht en de toepassing van art. 50 lid 6 TRIPs. Na het Hermès-arrest is daarom in Nederland een herziening op dit punt ter hand genomen. Het is voorzien dat op 1 januari 2002 het nieuwe artikel 2.13.7 Nieuw Rechtsvordering in werking zal treden. Hierin worden maatregelen getroffen die in overeenstemming zijn met de opvattingen van het Hof van Justitie. Deze nieuwe uitspraak van het Hof leidt tot de conclusie dat in het Nederlandse wetsvoorstel terecht is gekozen voor een uitwerking in het nationale recht, teneinde voor Nederland de naleving van het verdrag te verzekeren. In het wetsvoorstel wordt het aanvangstijdstip evenmin gefixeerd, zodat de rechter in concreto de meest redelijke oplossing kan kiezen. Het wetsvoorstel kent de Nederlandse rechter de bevoegdheid toe te beslissen met inachtneming van de bewoordingen en het doel van art. 50 lid 6 TRIPs, zodat de rechter in concreto een passende termijn kan vaststellen in plaats van de korte standaardtermijn uit het TRIPs-verdrag.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het arrest en het fiche aan de Minister van Justitie en met het verzoek deze door te geleiden aan de Raad voor de Rechtspraak en aan de NVVR.