C-096/20 Ordine Nazionale Biologi e.a.

Contentverzamelaar

C-096/20 Ordine Nazionale Biologi e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     1 mei 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     17 juni 2020

Trefwoorden : beroepskwalificatie, discretionaire bevoegdheid, minimumeisen

Onderwerp :

Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG van de Raad.

 

Feiten:

Verzoekers menen dat het voorzitterschap van de Raad van ministers in Italië (verweerder) bij de omzetting van richtlijn 2002/98/EG hun recht om te worden aangesteld als verantwoordelijke persoon van een bloedinstelling heeft geschonden. Verzoekers stellen dat op grond van artikel 9, lid 2, van de richtlijn dit recht – wanneer, zoals bij verzoekers, is voldaan aan bepaalde ervaringsvereisten – wordt toegekend aan houders van een diploma genees- en heelkunde en houders van een diploma biologische wetenschappers. De nationale regeling heeft daarentegen bepaald dat uitsluitend het diploma genees- en heelkunde toegang biedt tot de functie. Verzoekers menen dat de regeling in strijd is met de Europese regelgeving en derhalve buiten toepassing moet worden gelaten. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering afgewezen. Volgens deze rechter behoort de keuze voor artsen, biologen of beiden als verantwoordelijke van bloedinstellingen tot de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten en heeft de richtlijn geen rechtstreekse werking. De rechter in tweede aanleg heeft dit vonnis bevestigd. In het ingestelde cassatieberoep bij de verwijzende rechter stellen verzoekers dat ten onrechte is geoordeeld dat de richtlijn geen rechtstreekse werking heeft en dat daarmee inbreuk is gemaakt op o.a. artikel 288 VWEU en artikel 9 van richtlijn 2002/98/EG.

 

Overweging:

De verwijzende rechter merkt op dat de richtlijn minimumeisen heeft vastgesteld en dat de lidstaten daarbij de mogelijkheid hebben om binnen de geregelde materie strengere beschermende maatregelen te handhaven of te treffen. Het is de verwijzende rechter echter onduidelijk of artikel 9, lid 2, van de richtlijn, gezien de structuur van de bepaling, het recht om als verantwoordelijke persoon van een bloedinstelling te worden aangesteld rechtstreeks toekent aan houders van een diploma biologische wetenschappen, op gelijke voet met houders van een diploma in medische wetenschappen, of dat daarentegen de lidstaten hier de mogelijkheid hebben om voor de ene of de andere categorie te kiezen. In het eerste geval is de bepaling uit de richtlijn onjuist in nationaal recht omgezet. In het tweede geval gaat het echter om een discretionaire bevoegdheid van de lidstaat, waarbij de rechter deze keuze niet kan toetsen.

 

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 9, lid 2, van richtlijn 2002/98/EG tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong aldus worden uitgelegd dat dit artikel, waar het bepaalt dat één van de minimumeisen inzake kwalificatie voor toegang tot de functie van verantwoordelijke persoon van de bloedinstelling is dat de betrokkene houder is van een universitair diploma ,op het gebied van geneeskunde of biologie’, gediplomeerden in beide studierichtingen het recht toekent om de functie van verantwoordelijke persoon van de bloedinstelling te vervullen?

2) Laat het Unierecht toe of staat het eraan in de weg dat het nationale recht houders van een diploma in biologische wetenschappen uitsluit van de functie van verantwoordelijke persoon van de bloedinstelling?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-6/90 en C-9/90), Brasserie du pêcheur en Factortame (C-46/93 en C-48/93)

Specifiek beleidsterrein: VWS