C-105/03, Maria Pupino, arrest van 16 juni 2005

Contentverzamelaar

C-105/03, Maria Pupino, arrest van 16 juni 2005

Signaleringsfiche Pupino
Arrest van het Hof van Justitie van 16 juni 2005 in de zaak C-105/03, Maria Pupino

Betrokken departementen
JUS

Sleutelwoorden
Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - artikelen 34 en 35 EU - kaderbesluit inzake de status van slachtoffers in strafprocedures - "kaderbesluit-conforme uitleg" van nationaal recht.

Beleidsrelevantie
Met deze principe uitspraak van het Hof van Justitie is duidelijk geworden dat nationale rechters, naast de verplichting tot richtlijnconforme uitleg, ook in geval van kaderbesluiten vastgesteld onder de derde pijler verplicht zijn om hun nationale recht conform deze kaderbesluiten uit te leggen.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Deze prejudiciële zaak vloeit voort uit een Italiaanse strafzaak waarbij minderjarige slachtoffers betrokken zijn. Het Hof krijgt de fundamentele vraag voorgelegd of de op de nationale autoriteiten rustende verplichting om hun nationale recht zoveel mogelijk in het licht van de bewoordingen en doelstellingen van communautaire richtlijnen uit te leggen, ook geldt in geval van kaderbesluiten die zijn vastgesteld op basis van het EU-verdrag. In deze zaak ging het om kaderbesluit nr. 2001/220/JAI over de status van slachtoffers in strafprocedures.

Het Hof beantwoordt de vraag bevestigend en wijst op het nauwe verband tussen kaderbesluiten onder het EU-verdrag en richtlijnen in de zin van het EG-verdrag. Beiden hebben een dwingend karakter. Ze zijn verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar het is aan de lidstaten om vorm en middelen te kiezen. Het dwingende karakter van kaderbesluiten verplicht de nationale instanties, in het bijzonder de nationale rechter, tot conforme uitlegging van hun nationale recht. Hieraan doet niet af dat de derde pijler een intergouvernementeel karakter heeft en het Hof onder de derde pijler over minder bevoegdheden beschikt. De prejudiciële bevoegdheid van het Hof op basis van het EU-verdrag zou haar nuttig effect verliezen wanneer particulieren zich niet op kaderbesluiten zouden kunnen beroepen om een conforme uitlegging van het nationale recht af te dwingen voor de rechterlijke instanties van hun lidstaten, aldus het Hof. Verder maakt het Hof duidelijk dat, analoog aan artikel 10 EG-verdrag, ook in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken het beginsel van de loyale samenwerking geldt.

De verplichting tot conforme interpretatie vindt haar grenzen in de algemene rechtsbeginselen en kan geen grondslag vormen voor een uitlegging contra legem van het nationale recht. Het Hof verwijst naar het kaderbesluit over de status van slachtoffers in strafprocedures en beslist dat de Italiaanse rechter zijn wetgeving extensief moet interpreteren zodat kwetsbare slachtoffers getuigenverklaringen kunnen afleggen onder voorwaarden die hun een passende bescherming bieden.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
De rechtsmacht van het Hof in de derde pijler is beperkt. Directe beroepen zoals infractieprocedures zijn niet mogelijk en de prejudiciële bevoegdheid van het Hof moet expliciet door lidstaten worden geaccepteerd. Nederland en 12 andere lidstaten hebben dat gedaan. Hoewel kaderbesluiten volgens het EU-verdrag uitdrukkelijk geen rechtstreekse werking hebben, geeft de door het Hof voorgeschreven "kaderbesluit-comforme uitleg" aan dat het Hof ook aan derde pijler instrumenten een zo groot mogelijke rechtswerking voor de Europese burger wil geven. Nederlandse rechters en andere nationale instanties zullen zich rekenschap moeten geven van deze Pupino uitspraak. Vaststaat dat zij nationaal recht "kaderbesluit-conform" moeten uitleggen. Wat deze verplichting concreet voor gevolgen zal hebben is onduidelijk. Artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt bijvoorbeeld dat strafvordering alleen plaatsheeft op de wijze zoals bij de wet voorzien. Een andere complicerende factor is dat het kaderbesluit dat in deze zaak aan de orde was vaag omschreven beleidsdoelen bevat, waarvan bij de totstandkoming niet duidelijk is overzien wat er precies van de lidstaten wordt verwacht. Evenmin is in deze zaak blijk gegeven van de gevolgen voor het belang van de verdediging, wier ondervragingsrecht wordt beperkt.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het bijbehorende arrest aan alle ministers. De Minister van Justitie wordt verzocht om het fiche en het bijbehorende arrest door te zenden naar de Raad voor de Rechtspraak. Een vervolgfiche wordt niet gemaakt.