C-106/14, Fédération des entreprises du commerce et de la distribution (FCD) e.a. tegen Ministre de l’Écologie, du Développement durable et de lʼÉnergie
Signaleringsfiche
Betrokken departementen
IenM, SZW, VWS, EZ, FIN, DEF
Sleutelwoorden
Prejudiciële verwijzing – Milieu en bescherming van de menselijke gezondheid – Verordening (EG) nr. 1907/2006 (hierna: de REACH verordening) – Artikelen 7, lid 2, en 33 – Aanwezigheid van zeer zorgwekkende stoffen in voorwerpen – Kennisgevings- en informatieverplichting – Berekening van de drempel van 0,1 % gewichtsprocent (g/g).
Beleidsrelevantie
Door de uitspraak zullen bedrijven in Nederland vaker onder de verplichting vallen om zeer zorgwekkende stoffen (SVHC-stoffen) te melden die in hun producten aanwezig zijn. Dit betekent voor Nederlandse bedrijven een verzwaring van administratieve lasten. De verplichting om gedetailleerde informatie over de aanwezigheid van SVHCs te hebben, bestond al. Het Hof preciseert wat in de REACH-verordening onder ‘voorwerp’ verstaan moet worden. Het begrip ‘voorwerp’ waarover informatie moet worden verstrekt, omvat volgens het Hof ook onderdelen die een zelfstandig voorwerp kunnen zijn, zoals een dop op een fles. Ook daarover moet informatie worden verstrekt bij concentratie SVHC-stoffen boven 0,1%.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Op 8 juni 2011 stellen de Franse autoriteiten marktdeelnemers in kennis van de in Frankrijk gekozen uitleg van de mededelings- en informatieverplichtingen van de artikelen 7, lid 2 en 33 van de REACH verordening. Twee bedrijven gingen tegen deze kennisgeving in beroep. Zij stelden onder meer dat deze uitleg zich niet verdroeg met de uitleg van de Europese Commissie en een richtsnoer van het Europese Agentschap voor chemische stoffen (ECHA). De Franse hoogste rechter stelde de prejudiciële vraag of een voorwerp dat uit verschillende elementen is samengesteld, zoals een plastic fles met dop, moet worden gezien als één voorwerp (een plastic fles met dop) dan wel als verschillende voorwerpen (een plastic fles en een dop), die elk aan de vereisten van REACH moeten voldoen. Het Hof concludeert dat uit het doel en systeem van de REACH verordening volgt dat de verplichtingen gelden voor elk element dat aan de definitie ‘voorwerp’ beantwoordt. Daarbij overweegt het Hof onder meer dat de uitleg in het richtsnoer van ECHA geen juridisch verbindend karakter heeft. Het Hof stelt vast dat het doel van REACH een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu is. Het Hof overweegt dat in overeenstemming met deze doelstellingen de REACH verordening de taak chemische stoffen te analyseren neerlegt bij de industrie en voorziet in informatiemechanismen die in de hele toeleveringsketen aan de identificatie van gevaarlijke eigenschappen en aan de risicobeheersing moeten bijdragen, teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens of het milieu te voorkomen, zoals de artikelen 7 (mededelingsverplichting van producent of importeur aan ECHA) en 33 (informatievoorziening aan afnemer). Beide verplichtingen knopen aan bij het begrip ‘voorwerp’, welk begrip in artikel 3, punt 3, van REACH is gedefinieerd.
De situatie in geding ziet op een product dat zogenaamd complex is, omdat het bestaat uit meerdere vervaardigde objecten die voldoen aan de criteria van artikel 3, punt 3. REACH bevat geen enkele specifieke bepaling voor een complex product dat uit meerdere voorwerpen bestaat. Dit begrijpt het Hof in het licht van de hoofddoelstelling van REACH: toezicht houden op chemische stoffen wanneer deze als zodanig of in een mengsel aanwezig zijn. Omdat een specifieke bepaling ontbreekt, hoeft dus ook geen onderscheid te worden gemaakt complexe producten en de situatie waarin deze voorwerpen zelfstandig voorkomen
Een object kan enkel als ‘voorwerp’ worden aangemerkt indien het tijdens het proces waarbij het wordt vervaardigd door het combineren van meerdere voorwerpen, een speciale vorm, oppervlak of patroon krijgt waardoor zijn functie in hogere mate wordt bepaald dan door de chemische samenstelling. Dat houdt echter niet in dat de voorwerpen die tijdens dit vervaardigingsproces worden gebruikt hierdoor noodzakelijkerwijze hun hoedanigheid van voorwerp verliezen. Een object kan alleen niet langer een ’voorwerp’ zijn wanneer het in de zin van het Unierecht een afvalstof wordt (arrest C‑188/07, EU:C:2008:359, punt 40). Naast deze bepaling bevat REACH geen enkele andere bepaling op basis waarvan een object dat aan de definitie van voorwerp later zou kunnen verliezen.
Een vervaardigd object dat voldoet aan de criteria uit artikel 3, punt 3, REACH verliest dus niet, zijn hoedanigheid van voorwerp wanneer het met andere objecten wordt geassembleerd of samengevoegd tot een complex product. In een dergelijke situatie blijft dit vervaardigde object een „voorwerp” in de zin van deze bepaling. Het behoudt deze hoedanigheid zolang het een speciale vorm, oppervlak of patroon behoudt waardoor de functie ervan in hogere mate wordt bepaald dan door de chemische samenstelling, of zolang het geen afvalstof wordt in de zin van richtlijn 2006/12.
Met betrekking tot de evenredigheid van de informatieverplichting, merkt het Hof op dat het hier gaat om het organiseren van de overdracht van essentiele informatie over de aanwezigheid van een zeer zorgwekkende stof. De omvang van de informatieverplichting wordt beperkt door artikel 33 zelf, waarin wordt bepaald dat de informatie om een veilig gebruik van dat voorwerp mogelijk te maken ten minste de naam van de stof bevat. Dit vereiste is zo minimaal dat het niet kan worden beschouwd als een overmatige last, aldus het Hof.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
De Commissie, Nederland en de meerderheid van de lidstaten hebben met betrekking tot de informatieplicht ex artikel 33 van de REACH verordening over producten tot nu de interpretatie gehanteerd dat daarvoor alleen het voorwerp als geheel beoordeeld moet worden. Door deze uitspraak moet die interpretatie verlaten worden. Dit betekent dat bedrijven in een groot aantal lidstaten, waaronder Nederland, vaker moeten voldoen aan de informatieplicht van de REACH-verordening, die verplicht tot het melden van de aanwezigheid van SVHC-stoffen in voorwerpen in concentraties boven 0,1%.
Dit brengt een verzwaring van administratieve lasten met zich mee. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft al langer moeite met artikel 33 REACH en deze kwestie is meermaals besproken met de Tweede Kamer. De druk op de Nederlandse overheid en de Commissie zal toenemen hier een oplossing voor te vinden.
Voorstel voor behandeling
De staatssecretaris van IenM heeft aan de Kamer toegezegd dat het bedrijfsleven tijd zal krijgen om aan de nieuwe interpretatie te voldoen. De staatssecretaris pleit daarbij voor een overgangstermijn van een jaar. Zie TK 26 956, nr. 205, blz. 14. Het IOWJZ zal de betrokken inspecties en instanties vragen om gezamenlijk tot een (handhaving)strategie te komen.
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie