C-124/13 en C-125/13, Europees Parlement en Commissie tegen Raad van de Europese Unie

Contentverzamelaar

C-124/13 en C-125/13, Europees Parlement en Commissie tegen Raad van de Europese Unie

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 1 december 2015

Betrokken departementen
EZ en BZ

Sleutelwoorden
Beroep tot nietigverklaring – Verordening (EU) nr. 1243/2012 –rechtsgrondslag – artikel 43, leden 2 en 3 VWEU – politiek besluit – lange termijnplan voor kabeljauwbestanden

Beleidsrelevantie
In deze uitspraak heeft het Hof de reikwijdte gepreciseerd van artikel 43 lid 2 en lid 3 VWEU voor  de vaststelling van maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). De verhouding tussen en afbakening van beide rechtsgrondslagen is sinds de totstandkoming van het Verdrag van Lissabon een voortdurende bron van discussie tussen de instellingen.
Het Hof heeft in deze uitspraak eerdere rechtspraak bevestigd dat artikel 43, tweede lid, VWEU moet worden gebruikt wanneer bepalingen die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid na te streven en derhalve een politiek besluit behelzen, worden vastgesteld. Daarvoor geldt de gewone wetgevingsprocedure. Er kunnen daarnaast op grond van artikel 43, derde lid, VWEU door de Raad op voorstel van de Commissie meer maatregelen worden vastgesteld dan alleen de in het artikel genoemde prijsbepaling, de heffingen, de steun, de kwantitatieve beperkingen en de vaststelling en verdeling van vangstmogelijkheden. Voorwaarde is wel dat er bij die maatregelen geen sprake is van een politieke keuze.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De Europese Commissie en het Europees Parlement bestrijden de door de Raad gekozen rechtsgrondslag van de verordening 1243/2012 die verordening 1342/2008 tot vaststelling van een lange termijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden wijzigt. De Raad had deze wijzigingsverordening op  artikel 43, derde lid, VWEU gebaseerd maar volgens de Commissie en het EP moest dit artikel 43, tweede lid VWEU zijn. Het Hof herinnert eraan dat artikel 43, lid 2, VWEU het Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure de bepalingen dienen vast te stellen die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid na te streven.  Artikel 43, lid 3, VWEU geeft de Raad de bevoegdheid om op voorstel van de Commissie de maatregelen vast te stellen voor de prijsbepaling, de heffingen, de steun en de kwantitatieve beperkingen, alsook voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.
Het Hof herinnert aan zijn eerdere uitspraak over deze twee bepalingen in het Venezuela-arrest (arrest van 26 november 2014 ingevoegde zaken C-103/12 en C-165/12). In dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat bij vaststellingen op grond van artikel 43, tweede lid, VWEU wordt beoordeeld of die bepalingen nodig zijn om de doelstellingen van het VWEU na te streven, zodat daarbij sprake is van een aan de Uniewetgever voorbehouden politiek besluit. De maatregelen die via artikel 43, derde lid, VWEU worden vastgesteld mogen geen politiek besluit inhouden, omdat deze bepaling moet worden beschouwd als overwegend technisch van aard en bedoeld is om uitvoering te geven aan het gemeenschappelijke landbouw- en visserijbeleid.
Het Hof preciseert dat die bepalingen andere doelstellingen nastreven en elk een specifieke werkingssfeer hebben zodat zij afzonderlijk kunnen worden gebruikt als grondslag voor de vaststelling van maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid. Hoewel artikel 43, lid 3, VWEU de Raad inderdaad de bevoegdheid verleent om met name uitvoeringshandelingen vast te stellen op het door die bepaling bestreken gebied, stelt het Hof vast dat het niettemin een feit is dat die handelingen niet volkomen samenvallen met die bedoeld in artikel 291, lid 2, VWEU (uitvoeringshandelingen). De werkingssfeer van lid 3 van artikel 43 VWEU kan verder gaan dan de loutere vaststelling en verdeling van vangstmogelijkheden, voor zover de op grond van dit artikel vastgestelde maatregelen geen politieke keuze behelzen die aan de Uniewetgever is voorbehouden omdat zij nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid na te streven.
Het Hof onderzoekt de basisverordening (1342/2008) om te kunnen bepalen welke van de twee rechtsgrondslagen gebruikt moest worden voor de wijzigingsverordening (1243/2012). Middels de betwiste wijzigingsverordening werd meer speelruimte gecreëerd bij de vaststelling van de verdeling van de vangstmogelijkheden en werd de Raad de bevoegdheid verleend om de jaarlijkse aanpassing van de verdeling over de lidstaten en de beperkingen van de visserijinspanning in enkele gevallen op te schorten. Het Hof overweegt dat het om aanzienlijke wijzigingen gaat waarbij het de vraag is of er daarmee een politieke keuze gemaakt is. Het stelt vast dat de wijzigingsverordening zich niet beperkt tot het vaststellen van  vangstmogelijkheden en de verdeling op jaarbasis, maar het algemene mechanisme voor de vaststelling van de totaal toegestane vangsten (TAC’s) en de beperkingen van de visserijinspanning beoogt aan te passen. Daarmee worden het juridische kader gewijzigd waarin de vangstmogelijkheden vastgesteld en verdeeld  zijn en dus het resultaat van een politieke keuze die gevolgen op lange termijn heeft voor het meerjarenplan voor het herstel van de kabeljauwbestanden, aldus het Hof. Het Hof stelt de Commissie en het EP in het gelijk.
De verordening wordt door het Hof nietig verklaard, onder instandhouding van de gevolgen tot 12 maanden na de uitspraak met het oog op de rechtszekerheid en de ernstige gevolgen die nietigverklaring met onmiddellijke ingang met zich meebrengt voor de verwezenlijking van het beleid met betrekking tot de instandhouding en duurzame exploitatie van visbestanden. Na deze 12 maanden moet een nieuwe verordening in werking treden, gebaseerd op artikel 43 lid 2 VWEU als rechtsgrondslag.

Inventarisatie van de mogelijke effecten
Het arrest heeft vooral institutionele gevolgen: het Hof bevestigt het primaat van de Uniewetgever voor het GVB voor maatregelen die een politieke keuze behelzen.
Het Hof bevestigt in deze uitspraak zijn eerdere rechtspraak dat maatregelen die naar hun inhoud een aan de Uniewetgever voorbehouden politieke keuze behelzen omdat zij nodig zijn om met het gemeenschappelijk landbouw- en visserijverband houdende doelstellingen na te streven, moeten worden gebaseerd op artikel 43, lid 2, VWEU. Daarvoor geldt de gewone wetgevingsprocedure. Het arrest verduidelijkt daarnaast dat artikel 43 lid 3 VWEU een autonome rechtsgrondslag vormt en dat de maatregelen die op grond daarvan worden vastgesteld een ruimere reikwijdte kunnen hebben dan het enkele vaststellen van prijzen en hoeveelheden. Voorwaarde is dan wel dat bij de voorgenomen maatregelen geen sprake is van politieke keuzes die noodzakelijk zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid te realiseren. Dit zal van geval tot geval zorgvuldig en gedetailleerd moeten worden geanalyseerd.

Voorstel voor afdoening
De ICER zendt het fiche en het arrest ter kennisneming aan het IOWJZ. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie