C-124/25 en C-159/25 Jawowicz e.a.
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 28 april 2025 Schriftelijke opmerkingen: 14 juni 2025
Trefwoorden: rechtsstaat Polen, rechtsbescherming, beginsel van willekeurige toewijzing, onafhankelijkheid rechter, onpartijdigheid, recht op een eerlijk proces, doeltreffend rechtsmiddel
Onderwerp: VEU: art. 2 en art. 19(1); Handvest van de grondrechten van de EU: art. 7, 8, 20, 47, 48(1), en 51; Richtlijn 86/653 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten: artt. 6 en 12; Verordening 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens: art. 1 (2) en artt. 4 en 6; Verordening 2024/1689 tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie: overweging 61; Richtlijn 2011/7 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties: art. 6.
Deze gevoegde zaken zien beide op (de geoorloofdheid van) het systeem waarbij zaken willekeurig worden toegewezen aan rechters in Polen. De toewijzing wordt gedaan op basis van een algoritme.
C-124/25: Het nationaal recht kent een beginsel van onveranderlijkheid van de samenstelling van rechtsprekende formaties. In deze zaak weigert een aangewezen rechter-rapporteur deel te nemen aan de rechtsprekende formatie omdat het besluit over de zaaktoewijzing kennelijk in strijd was met het beginsel van onveranderlijkheid. De verwerende partij betoogt dat het nationale recht, opgevat als een absoluut verbod op het instellen van rechtsmiddelen bij een schending van deze bepalingen, in strijd is met artikel 2 VEU en artikel 47 Handvest.
C-159/25: Deze zaak ziet op het beginsel van willekeurige toewijzing van zaken zoals bovenaan toegelicht. Het toewijzingssysteem heeft gefunctioneerd zonder veiligheidstoets en kende veel fouten, zoals in casu waarbij één rechter 56 van de 100 te verdelen zaken toebedeeld kreeg. De verwijzende rechter vraagt zich af deze manier van toewijzing in strijd is met de eisen van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en het recht op daadwerkelijke rechtsbescherming.
Prejudiciële vragen C-124/25: 1) Kan, in het licht van artikel 2 en artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, als een onafhankelijk, onpartijdig en vooraf bij wet ingesteld gerecht dat daadwerkelijke rechtsbescherming verzekert, worden beschouwd een gewone rechterlijke instantie in laatste aanleg van een lidstaat (rechterlijke instantie in tweede aanleg) die aldus is samengesteld dat daarin een alleensprekende rechter van deze rechterlijke instantie zitting heeft die voor de behandeling van de betreffende zaak is aangewezen op grond van een schriftelijk besluit van een administratief orgaan van deze rechterlijke instantie: 1. welk besluit in strijd is gegeven met het beginsel van onveranderlijkheid van de samenstelling van rechtsprekende formaties,
2. welk besluit kennelijk in strijd is gegeven met de bepalingen van nationaal recht inzake de toewijzing van zaken en de aanwijzing en wijziging van de samenstelling van rechtsprekende formaties,
3. zonder dat de rechter heeft ingestemd om daarin zitting te nemen aangezien het schriftelijke besluit van het administratieve orgaan van de rechterlijke instantie betreffende de toewijzing van de zaak en de aanwijzing en wijziging van de rechtsprekende formatie kennelijk in strijd met de bepalingen van nationaal recht was gegeven,
4. welk besluit ertoe leidt dat de rechter uitspraak zou moeten doen in een procedure die nietig is omdat de samenstelling van deze rechtsprekende formatie in strijd is met de wet en er geen daadwerkelijke rechtsbescherming van de partijen is verzekerd,
5. zonder dat het nationaal recht in een doeltreffend rechtsmiddel voorziet dat de rechter zou kunnen instellen tegen het schriftelijke besluit van het administratieve orgaan van de rechterlijke instantie betreffende de toewijzing van de zaak en de aanwijzing en wijziging van de rechtsprekende formatie, dat wil zeggen dat er: a) geen rechtsmiddel bestaat dat de rechter in staat stelt tegen een dergelijk schriftelijk besluit beroep in te stellen bij een onpartijdig en onafhankelijk gerecht in het kader van een procedure die aan de vereisten van de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten voldoet, b) geen doeltreffend rechtsmiddel bestaat met betrekking tot het extern administratief toezicht door de minister van Justitie, c) geen doeltreffend rechtsmiddel bestaat met betrekking tot het intern administratief toezicht door de president van de rechterlijke instantie;
6. als gevolg waarvan de rechter door de president en vicepresident van de rechterlijke instantie wordt onderworpen aan zogenaamde sleepnet-acties1 , met als doel de rechter die door loting met behulp van een willekeurige toevalsgenerator voor de behandeling van de zaak is aangewezen, af te schrikken en hem te dwingen om de zaak te behandelen in een samenstelling die in strijd is met de wet en in een procedure die nietig kan worden verklaard, onder andere door: a) de rechter te onderwerpen aan handelingen op het gebied van administratief toezicht op een terrein waarop rechters onafhankelijk zijn, b) de rechter te onderwerpen aan maatregelen op het gebied van intern administratief toezicht waarin de wet niet voorziet, c) de rechter te onderwerpen aan maatregelen op het gebied van intern administratief toezicht waarin de wet wel voorziet, maar in een situatie die niet aan de rechter te wijten is, d) de rechter op de werkvloer te discrimineren door hem te onderwerpen aan maatregelen op het gebied van intern administratief toezicht terwijl andere rechters van deze gerechtelijke instantie die volledig aansprakelijk zijn voor kennelijke schending van de bepalingen van nationaal recht inzake de toewijzing van zaken en de aanwijzing en wijziging van rechtsprekende formaties, aan geen enkele maatregel op dat gebied (waarin de wet al dan niet voorziet) worden onderworpen?
2) indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Kan, in het licht van artikel 2 en artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, als een onafhankelijk, onpartijdig en vooraf bij wet ingesteld gerecht dat daadwerkelijke rechtsbescherming verzekert, worden beschouwd een gewone rechterlijke instantie in laatste aanleg van een lidstaat (rechterlijke instantie in tweede aanleg) die aldus is samengesteld dat daarin een alleensprekende rechter van deze rechterlijke instantie zitting heeft die voor de behandeling van de betreffende zaak is aangewezen op grond van een schriftelijk besluit van een administratief orgaan van deze rechterlijke instantie dat onder de in punten 1-6 omschreven omstandigheden is gegeven, welke rechter – geleid door het rechtsstaatsbeginsel – achteraf, bij gebreke van bezwaar van beide partijen in de procedure of met hun toestemming, expliciete toestemming heeft gegeven om de zaak in deze samenstelling te behandelen?
Prejudiciële vragen C-159/25: Kan een gewone rechterlijke instantie in laatste aanleg waarvan de rechtsprekende formatie onder meer bestaat uit een rechter van deze rechterlijke instantie die voor de behandeling van een zaak is aangewezen door een toevalsgenerator, meer bepaald op grond van het bijbehorende lotingsverslag en op basis van een voorafgaand besluit van het Kolegium (college) van de genoemde rechterlijke instantie, in het licht van artikel 2 en artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met de artikelen 20 en 47 van het Handvest van de grondrechten en overweging 61 van verordening (EU) 2024/1689 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie en tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 300/2008, (EU) nr. 167/2013, (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1139 en (EU) 2019/2144, en de richtlijnen 2014/90/EU, (EU) 2016/797 en (EU) 2020/1828 (verordening artificiële intelligentie), worden aangemerkt als een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en dat er zorg voor draagt dat zaken zonder onnodige vertraging en op niet-discriminerende wijze worden behandeld en dat aan de partijen in de procedure een daadwerkelijke rechtsbescherming wordt geboden:
1. wanneer een orgaan van de gerechtelijke administratie, namelijk het Kolegium Sądu Okręgowego (college van de rechterlijke instantie van eerste of tweede aanleg), de vorige rechter-rapporteur op willekeurige wijze en in strijd met de nationale regelgeving inzake de toewijzing van zaken heeft ontheven van zijn verplichting om de aan hem toegewezen zaken af te doen, hoewel naar nationaal recht niet was voldaan aan de criteria voor een dergelijke ontheffing, wat in strijd is met het beginsel dat de rechtsprekende formaties slechts kunnen worden gewijzigd wanneer zij een zaak niet in hun huidige samenstelling kunnen behandelen of wanneer de behandeling van de zaak in die samenstelling blijvend wordt belemmerd,
2. wanneer een nieuwe rechter is aangewezen met behulp van een toevalsgenerator voor de toewijzing van zaken die is ontwikkeld door een tot de uitvoerende macht behorende vertegenwoordiger van de minister van Justitie, nadat de regels voor de willekeurige toewijzing van zaken bij de rechterlijke instanties zijn vastgesteld bij een rechtshandeling die de rang heeft van een besluit van voornoemde minister [§§ 43-76 van de Rozporządzenie Ministra Sprawiedliwości-Regulamin urzędowania sądów powszechnych (besluit van de minister van Justitie tot vaststelling van het reglement inzake de organisatie van de gewone rechterlijke instanties) van 18 juni 2019], zodat inbreuk is gemaakt op het recht van partijen op een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld,
3. wanneer die nieuwe rechter is aangewezen met behulp van een generator voor de willekeurige toewijzing van zaken, zonder dat kennis kan worden genomen van de werking van de broncode van het daarbij gebruikte algoritme en zonder dat deze werking kan worden getoetst, in een situatie waarin slechts informatie over deze applicatie beschikbaar is op de website van de Biuletyn Informacji Publicznej (bulletin voor publieke informatie), terwijl een dergelijk systeem voor de willekeurige toewijzing van zaken gevoelig is voor fouten en manipulatie, wat in strijd is met het recht van partijen op een eerlijk proces,
4. wanneer de nieuwe rechter is aangewezen met behulp van een generator voor de willekeurige toewijzing van zaken die is ontwikkeld door een tot de uitvoerende macht behorende vertegenwoordiger van de minister van Justitie, nadat de regels voor de willekeurige toewijzing van zaken bij de rechterlijke instanties zijn vastgesteld bij een rechtshandeling die de rang heeft van een besluit van voornoemde minister [§§ 43-76 van de Rozporządzenie Ministra Sprawiedliwości-Regulamin urzędowania sądów powszechnych van 18 juni 2019], zodat inbreuk is gemaakt op het recht van partijen op de behandeling van hun zaak zonder onnodige vertraging, gelet op het feit dat het systeem voor de willekeurige toewijzing van zaken geen waarborgen biedt voor een evenwichtige belasting van de rechters, wat discriminerend is voor partijen en inbreuk maakt op het beginsel van gelijkheid voor de wet,
5. zodat de rechter uitspraak moet doen in het kader van een nietige procedure, gelet op het feit dat de samenstelling van de rechterlijke instantie in strijd is met de rechtsregels en dat aan de partijen in de procedure geen daadwerkelijke rechtsbescherming wordt geboden,
6. terwijl de rechter naar nationaal recht geen doeltreffende voorziening in rechte kan instellen tegen een dergelijk schriftelijk besluit van een bestuurlijk orgaan van een rechterlijke instantie tot toewijzing van een zaak en tot aanwijzing en samenstelling van de betreffende rechtsprekende formatie, gelet op het feit dat er geen rechtsmiddel bestaat dat de rechter in staat stelt tegen een dergelijk besluit beroep in te stellen bij een onpartijdig en onafhankelijk gerecht in het kader van een procedure die voldoet aan de vereisten van artikel 47 van het Handvest.
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-204/21 Commissie/Polen (Onafhankelijkheid en privéleven van rechters); C-585/18, C-624/18 en C-625/18 A.K. e.a.; C-896/19 Repubblika; C-511/18 La Quadrature du Net e.a.; C-132/20 Getin Noble Bank; C-791/19 Commissie/Polen (Tuchtregeling voor rechters).
Specifiek beleidsterrein: JenV