C-126/97, Eco Swiss - Benetton, arrest van 1 juni 1999

Contentverzamelaar

C-126/97, Eco Swiss - Benetton, arrest van 1 juni 1999

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJEG 1 juni 1999, C-126/97, Eco Swiss China Time Ltd en Benetton International NV (Benetton)

Betrokken departementen
Justitie

Sleutelwoorden
Mededinging, ambtshalve toepassing van artikel 81 EG (ex artikel 85) door een scheidsgerecht, bevoegdheid van nationale rechter tot vernietiging van arbitrale vonnissen

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Benetton heeft een licentieovereenkomst gesloten met Eco Swiss voor de duur van acht jaar. Partijen zijn overeengekomen dat geschillen worden beslecht door middel van arbitrage, waarbij de aangewezen arbiters Nederlands recht zouden toepassen. Benetton zegt de overeenkomst tussentijds op, waarna Eco Swiss een arbitrageprocedure begint. In een tussenvonnis wordt Benetton opgedragen schadevergoeding te betalen. Dit vonnis heeft gezag van gewijsde gekregen doordat Benetton niet tijdig beroep heeft ingesteld. In het eindvonnis wordt de schadevergoeding vastgesteld, omdat partijen het niet eens kunnen worden over de hoogte ervan.

Vervolgens gaat Benetton achtereenvolgens naar de rechtbank, het gerechtshof en uiteindelijk de Hoge Raad. Benetton acht namelijk beide vonnissen in strijd met de openbare orde in de zin van artikel 1065, eerste lid, sub e, Rechtsvordering. De overeenkomst zou nietig zijn wegens strijd met het verbod op mededingingsbeperkende afspraken, neergelegd in artikel 81 EG (ex artikel 85). Partijen hadden deze eventuele strijdigheid in de arbitrageprocedure niet aan de orde gesteld. Arbiters zouden buiten de grenzen van hun bevoegdheden zijn getreden indien zij hierover hadden beslist. De Hoge Raad stelt hierover een aantal prejudiciële vragen, omdat een arbitraal vonnis slechts in strijd met artikel 1065, eerste lid, sub e, Rv, kan worden bevonden indien de inhoud of de uitvoering ervan strijd oplevert met dwingend recht van een zo fundamenteel karakter, dat de naleving ervan niet door de beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd. De enkele omstandigheid dat een verbodsbepaling uit het mededingingsrecht buiten toepassing blijft, levert naar Nederlands recht in het algemeen geen strijd met de openbare orde op. De Hoge Raad vraagt in dat verband ook naar de verhouding met het arrest Van Schijndel en Van Veen(C-430/93 en C-431/93).

Het Hof vestigt allereerst de aandacht op het feit dat, in gevallen waarin een op partijafspraak berustende arbitrage vragen van gemeenschapsrecht aan de orde komen, de gewone rechter zich voor de tak gesteld kan zien deze vragen te onderzoeken, onder meer in het kader van de toetsing van het arbitrale vonnis waartoe hij geroepen is ingevolge enige rechtsvordering of toetsingsmogelijkheid. De vereisten die verband houden met de doeltreffendheid van de arbitrale rechtspleging, rechtvaardigen dat de toetsing een beperkt karakter draagt en dat de vernietiging van een vonnis of de weigering van erkenning ervan enkel in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. In overeenstemming met artikel 3, sub g, EG (thans, na wijziging, artikel 3, eerste lid, sub g, EG) vormt artikel 81 evenwel een fundamentele bepaling die onontbeerlijk is voor de vervulling van de taken van de Gemeenschap en in het bijzonder voor de werking van de interne markt. Het belang daarvan wordt onderstreept door artikel 81, tweede lid, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat de door dat artikel verboden overeenkomsten of besluiten van rechtswege nietig zijn. Als een nationale rechter volgens de regels van zijn nationale procesrecht een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis op grond van strijd met de openbare orde moet toewijzen, dient hij dat ook te doen wanneer zo=n vordering gebaseerd is op schending van het in artikel 81, eerste lid, EG, neergelegde verbod. Daaraan staat niet in de weg dat in het verdrag van New York van 10 juni 1958 over de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, slechts bepaalde gebreken B waaronder strijd met openbare orde - een weigering van de erkenning of de tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen rechtvaardigt. Het Hof beschouwt artikel 81 EG als een bepaling van openbare orde in de zin van dat verdrag.

Het Hof herinnert eraan dat arbiters, anders dan een nationale rechterlijke instantie, het Hof niet om een prejudiciële beslissing kunnen verzoeken over vragen van uitlegging van het gemeenschapsrecht. Het is voor de communautaire rechtsorde evenwel van evident belang, dat ter vermijding van toekomstige uitleggingsgeschillen elke bepaling van het gemeenschapsrecht, ongeacht de omstandigheden waaronder zij toepassing moet vinden, op eenvormige wijze wordt uitgelegd. Het gemeenschapsrecht vereist dat vragen over de uitlegging van het verbod van artikel 81 kunnen worden onderzocht door de nationale rechterlijke instanties die over de geldigheid van een arbitraal vonnis moeten beslissen, en in voorkomend geval met het oog op een prejudiciële beslissing naar het Hof kunnen worden verwezen.

Een tweede probleem dat de Hoge Raad aan de orde stelt is de vraag of het gemeenschapsrecht de nationale rechter dwingt tot het buiten toepassing laten van regels van nationaal procesrecht, volgens welke een arbitraal tussenvonnis met het karakter van een eindvonnis gezag van gewijsde krijgt en niet door een later arbitraal vonnis kan worden aangetast, terwijl het tussenvonnis wellicht toch nietig is wegens strijd met artikel 81 EG. Voor het tussenvonnis in kwestie geldt immers een termijn van drie maanden waarbinnen voor de rechtbank een vordering tot vernietiging moet worden ingesteld. Vast staat dat Benetton voor het tussenvonnis te laat een dergelijke vordering heeft ingesteld, waardoor het gezag van gewijsde heeft gekregen.

Het Hof merkt op dat een termijn van drie maanden, die in vergelijking met de termijnen die in het recht van de andere lidstaten is bepaald niet te kort lijkt, de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten niet uiterst moeilijk of in de praktijk onmogelijk maakt. Voorts kunnen beginselen die aan het nationale stelsel van rechtspleging ten grondslag liggen, zoals het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van eerbiediging van het gezag van gewijsde, de mogelijkheid beperken om na afloop van die termijn de vernietiging te vorderen van een arbitraal eindvonnis dat voortbouwt op een arbitraal tussenvonnis. In die omstandigheden dwingt het gemeenschapsrecht niet tot buiten toepassing laten van nationale regels van procesrecht.

Korte analyse
De communautaire dimensie met betrekking tot hetgeen omtrent het begrip openbare orde van artikel 1065 Rv in dit arrest wordt overwogen, is niet glashelder. Waar voor de invulling van dit begrip een inbreuk op het nationale mededingingsrecht niet zwaar genoeg werd bevonden, wordt in dit arrest onderstreept dat het bij het communautaire equivalent ervan wel degelijk om een 'fundamentele bepaling' gaat. Gelet op het gegeven dat het nationale mededingingsrecht sterk gericht is op het Europese mededingingsrecht, lijkt het gerechtvaardigd te veronderstellen dat een beroep op het nationale mededingingsrecht dienovereenkomstig zal moeten worden behandeld.

De uitkomst van het arrest is opmerkelijk omdat, indien arbiters zich zouden hebben uitgesproken over de toepassing van art. 81 EG, zij buiten de grenzen van de rechtsstrijd zouden zijn getreden en het arbitrale vonnis om deze reden al vernietigd zou kunnen worden op grond van art. 1065 Rv.

De nationale rechter zal bij de toetsing van arbitrale vonnissen terdege rekening moeten houden met het communautaire recht. De vraag is welke beginselen van het gemeenschapsrecht nog meer als een 'fundamentele bepaling' kunnen worden aangemerkt in de zin van het openbare ordebegrip van artikel 1045 Rv. De motivering die het Hof hanteert bij artikel 81 B onontbeerlijk voor de vervulling van de taken van de Gemeenschap en in het bijzonder voor de werking van de interne markt B gaat namelijk voor meer communautaire bepalingen op. Van een aantal verdragsbepalingen is dat ook met zoveel woorden in de jurisprudentie al aangegeven. Te denken ware bijvoorbeeld aan de beginselen van vrij verkeer. Toekomstige jurisprudentie kan hierover wellicht meer helderheid verschaffen.

In tegenstelling tot de eerste vraag die de Hoge Raad heeft voorgelegd, heeft het Hof bij de tweede vraag B het gezag van gewijsde verkrijgen van een vonnis dat wellicht nietig zou zijn in het licht van het communautaire recht - wel oog voor de autonomie van het nationale procesrecht en de beginselen die daaraan ten grondslag liggen. Het Hof acht een termijn van drie maanden waarbinnen vernietiging van het arbitrale vonnis kan worden gevorderd, alleszins redelijk. Het maakt de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten ook niet uiterst moeilijk of in de praktijk onmogelijk.

Kenmerkend verschil met de zaak Van Schijndel is dat Benetton, anders dan Van Schijndel, al voor de rechtbank strijd met het beginsel van openbare orde, want strijd met artikel 81 EG, had aangevoerd. Het betrof dus niet de vraag van ambtshalve toetsing aan het gemeenschapsrecht, maar de invulling van het begrip >openbare orde=.

Ten slotte dient niet onvermeld te blijven de uitleg die het Hof geeft aan het begrip 'openbare orde' van het Verdrag van New York van 10 juni 1958 over de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechtelijke uitspraken. Schending van artikel 81 EG wordt door het Hof onder het begrip openbare orde uit dat verdrag begrepen. Hoe het Hof zijn bevoegdheid ziet tot uitlegging van dat verdrag wordt niet geëxpliciteerd.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Directe gevolgen voor de Nederlandse regelgeving, beleid, rechtspraktijk of rechtspleging heeft dit arrest niet. Wel wordt wederom duidelijk de veelheid aan doorwerkingsvormen van het communautaire recht in de nationale rechtsorde. De nationale rechter zal zich steeds breder moeten oriënteren.

Voorstel voor behandeling
De ICER zend het fiche en het arrest ter informatie aan de Minister van Justitie.