C-131/04 en C-257/04, Robinson-Steele e.a, arrest van 16 maart 2006

Contentverzamelaar

C-131/04 en C-257/04, Robinson-Steele e.a, arrest van 16 maart 2006

Signaleringsfiche
Arresten van het Hof van Justitie van 16 maart 2006 in de gevoegde zaken C-131/04 en C-257/04, Robinson-Steele e.a., en in de zaak C-124/05, FNV tegen Staat der Nederlanden

Betrokken departementen
JUS, SZW

Sleutelwoorden
Sociale politiek - Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers - Richtlijn 93/104/EG - Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon - Betaling van loon voor jaarlijkse vakantie - Financiële vergoeding voor niet-genoten minimumvakantiedagen

Beleidsrelevantie
Een werknemer moet tijdens de wettelijke minimumvakantie qua beloning in dezelfde situatie verkeren als wanneer hij zou werken. Het vakantieloon dient op een zodanig moment te worden uitbetaald dat de werknemer daar tijdens de vakantie over kan beschikken.

Dagen die tot de wettelijke minimumvakantie behoren mogen nooit worden afgekocht. Als op grond van CAO of individuele arbeidsovereenkomst recht bestaat op meer vakantiedagen dan het wettelijk minimum, kunnen die zogenaamde bovenwettelijke vakantiedagen wel deel uitmaken van afspraken over afkoop.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Deze arresten betreffen twee aspecten van artikel 7 van richtlijn 93/104/EG, op grond waarvan aan werknemers een aanspraak op jaarlijkse vakantie van minimaal vier weken met behoud van loon moet worden toegekend, welke niet kan worden vervangen door een financiële vergoeding, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband. In beide arresten benadrukt het Hof dat het recht op vakantie met behoud van loon moet worden beschouwd als een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal communautair recht, waarvan niet mag worden afgeweken.

In de zaken Robinson-Steele en Clarke ging het om de (wijze van) betaling van de minimumvakantie. Volgens het Hof betekent 'met behoud van loon' dat de werknemer tijdens de minimumvakantie qua beloning in dezelfde situatie moet verkeren als wanneer hij zou werken. Een systeem waarin het vakantieloon als onderdeel van of als opslag op het loon voor verrichte arbeid wordt uitbetaald acht het Hof in strijd met de richtlijn. Het vakantieloon dient op een zodanig moment te worden uitbetaald dat de werknemer daar tijdens de vakantie over kan beschikken. Ingeval al verspreid over het jaar betalingen zijn gedaan die duidelijk als vakantieloon zijn bedoeld, mogen deze nog wel worden toegerekend aan de periode waarin de werknemer daadwerkelijk vakantie opneemt. Het systeem van betalingen moet echter wel worden aangepast.

In de zaak FNV tegen Staat der Nederlanden was de vraag of de in enig jaar niet opgenomen minimumvakantiedagen in een volgend jaar hun minimumkarakter verliezen en dan wel door een financiële vergoeding kunnen worden vervangen (afgekocht). In Nederland werd er van uitgegaan dat dit mogelijk was, omdat in het volgende jaar weer een nieuwe aanspraak op minimumvakantie ontstaat, die in dat jaar niet mag worden afgekocht. Het Hof beschouwt de mogelijkheid om afstand te doen van vakantierust (eigen keuze werknemer) of om werknemers ertoe te brengen daarvan afstand te doen als een met het doel van de richtlijn onverenigbare prikkel. Niet-opgenomen minimumvakantiedagen kunnen naar een volgend jaar worden overgedragen, maar mogen dan niet worden afgekocht. Het belang van rust voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer blijft bestaan.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
In Nederland wordt in de meeste gevallen het loon tijdens de (minimum)vakantie gewoon doorbetaald. De CAO voor Uitzendkrachten kent een systeem waarin vakantieloon wordt gereserveerd voor de op te bouwen vakantie, waarna dit gereserveerde geld wordt uitbetaald als de werknemer daadwerkelijk vakantie opneemt. Een en ander is in overeenstemming met de richtlijn. Voor zover in (ondernemings-)CAO's bepalingen voorkomen die voorzien in uitbetaling van vakantieloon samen met het reguliere loon zullen die door de sociale partners moeten worden aangepast.

Uit het arrest FNV volgt dat dagen die tot de wettelijke minimumvakantie behoren nooit mogen worden afgekocht. Als op grond van c.a.o. of individuele arbeidsovereenkomst recht bestaat op meer vakantiedagen dan het wettelijk minimum, kunnen die zogenaamde bovenwettelijke vakantiedagen wel deel uitmaken van afspraken over afkoop.

De overheidsvoorlichting met betrekking tot de vakantieregeling is inmiddels aangepast. Of verdere maatregelen nodig zijn wordt nog bezien.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en de arresten ter kennisneming aan de ministers van Justitie, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De ICER verzoekt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overheidspublicaties aandacht aan beide arresten te besteden en CAO-partijen op de arresten te wijzen. Indien verdere maatregelen worden getroffen naar aanleiding van het arrest FNV, verzoekt de ICER beide ministers haar daarover te informeren. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.