C-132/16 Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 9 mei 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 25 mei 2016 Schriftelijke opmerkingen: 25 juni 2016 Trefwoorden: btw; aftrekposten; dienstverrichting ‘om niet’ Onderwerp Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Verzoekster is een vastgoedbedrijf. Zij krijgt een naheffingsaanslag van de regionale belastingdienst omdat haar het recht op aftrek btw over een factuur van Severni Vodi wordt geweigerd. Het betreft een factuur voor bouw en montagewerkzaamheden / reparatie van een pompstation voor afvalwater in een vakantiedorp (‘op eigen terrein’) en in het dorp Lozenets, beide in de BUL gemeente Tsarevo. Verzoekster treedt op als investeerder in het gebied, Severni Vodi is de exploitant van het vakantiedorp. Een deskundige heeft een (accountants)rapport opgesteld met betrekking tot de factuur waarbij hem is gebleken dat de bedragen op de factuur geboekt zijn onder ‘vooruitbetaalde uitgaven’ en op de resultatenrekening als voorraad voor 2009 en 2010 werden opgenomen. De administratieve rechter heeft de overeenkomsten onderzocht en geoordeeld dat de door verzoekster gefinancierde reparatie tot gevolg heeft dat de gemeente een dienstverrichting om niet heeft ontvangen. Aftrek daarvan is in de BUL btw-wet uitgesloten. Hij vernietigt de naheffingsaanslag omdat het feit dat de infrastructuuronderdelen eigendom van de gemeente zijn niet impliceert dat de verrichte diensten om niet bedoeld waren. De diensten hadden tot doel Severni Vodi de mogelijkheid te geven een vakantiedorp te bouwen. Verweerder stelt dat RL 2006/112 zich niet tegen een nationale regeling verzet die het recht op aftrek weigert voor toekomstige leveringen/diensten, maar blijft erbij dat verzoekster ten behoeve van de gemeente een dienst om niet heeft verricht waarvoor zij op grond van de BUL regeling geen recht op aftrek van de voorbelasting geniet.
De verwijzende BUL rechter (Hoogste bestuursrechter) stelt vast dat het geschil tussen partijen de geldigheid van de publiek-private partnerschapsovereenkomst betreft en dat er tegenstrijdigheid in de BUL rechtspraak is opgetreden door verschillen in de feiten van onderhavig geding en het feitelijk kader van zaken die leidden tot uitspraken van het HvJEU in C-118/11 en C-153/11. In de BUL regelgeving is de dienstverrichting om niet een zelfstandige basis voor weigering van het recht op aftrek van voorbelasting, ook al wordt deze zoals verzoekster betoogt enkel verricht in het kader van de economische activiteiten van de dienstontvanger, terwijl het in RL 2006/112 gaat om een cumulatieve voorwaarde. De rechter stelt dan ook vragen aan het HvJEU om nadere uitleg van de genoemde bepalingen uit RL 2006/112: 1. Staan de artikelen 26, lid 1, onder b), 168, onder a), en 176 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde in de weg aan een nationale bepaling als artikel 70, lid 1, punt 2, van de Zakon za danak varhu dobavenata stoynost (wet inzake de belasting over de toegevoegde waarde) die het recht op aftrek van voorbelasting over diensten voor het bouwen of verbouwen van een aan een derde in eigendom toebehorend onroerend goed, waarbij deze diensten ten behoeve van zowel de dienstontvanger als de derde worden verricht, enkel en alleen beperkt op grond dat de derde het resultaat van deze diensten om niet verkrijgt, zonder dat ermee rekening wordt gehouden dat de diensten voor de economische activiteit van de belastingplichtige dienstontvanger zullen worden gebruikt? 2. Staan de artikelen 26, lid 1, onder b), 168, onder a), en 176 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde in de weg aan een belastingpraktijk volgens welke het recht op aftrek van voorbelasting over diensten wordt geweigerd wanneer de uitgaven voor de verrichting ervan werden geboekt als onderdeel van de algemene uitgaven van de belastingplichtige omdat deze diensten werden gebruikt voor het bouwen of verbouwen van een aan een derde in eigendom toebehorend onroerend goed, zonder dat ermee rekening wordt gehouden dat dit onroerend goed ook door de ontvanger van de bouwdiensten voor zijn economische activiteit zal worden gebruikt? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-118/11 EON; C-153/11 Klub Specifiek beleidsterrein: FIN, EZ