C-133/99, Nederland tegen Commissie (caseïne), arrest van 6 juni 2002

Contentverzamelaar

C-133/99, Nederland tegen Commissie (caseïne), arrest van 6 juni 2002

Gerecht, datum uitspraak, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie EG, 6 juni 2002, zaak C-133/99 , Koninkrijk der Nederlanden/Commissie (EOGFL; caseïnaten)

Betrokken departementen
Alle departementen

Sleutelwoorden
EOGFL - Goedkeuring van de rekeningen-Begrotingsjaar 1995 - Steun voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt

Beleidsrelevantie
Wanneer verschillende complexen van EG-regelgeving naast elkaar bestaan die betrekking hebben op vergelijkbare of zelfs dezelfde producten kunnen de normen en voorschriften uit de onderscheiden regelingen niet automatisch met elkaar worden verbonden. In casu was sprake van zowel specifieke subsidievoorschriften als van harmonisatiebepalingen voor dezelfde producten. Zonder een expliciete verwijzing in de verordeningstekst (inzake subsidie) naar de voorwaarden van de harmonisatierichtlijn kan het niet naleven van de richtlijnbepalingen nooit worden tegengeworpen als niet-nakoming van subsidievoorwaarde. In inbreukzaken moet dan ook zowel in de administratieve- als rechterlijke fase erop worden gelet dat de Commissie zich op de juiste EG-wetgeving baseert en daarbij niet voorwaarden van andere EG-wetgeving betrekt die niet in de vorenbedoelde wetgeving staan vermeld. Wordt dit wèl gedaan, dan kan dit met een beroep op dit arrest worden bestreden.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De Commissie had voor het begrotingsjaar 1995 in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, bij beschikking 1999/187/EG, f 39 miljoen die Nederland had uitgegeven als steun voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten was verwerkt, van communautaire financiering uitgesloten. Nederland was tegen die korting in beroep gegaan. De toepassingsmodaliteiten ten behoeve van de toekenning van steun voor tot caseïne en caseïnaten verwerkte ondermelk waren vastgesteld bij Verordening 2921/90. Daarnaast was nationale regelgeving ten aanzien van de samenstelling en de productie van voor menselijke voeding bestemde caseïne en caseïnaten geharmoniseerd bij richtlijn 83/417.

Naar aanleiding van controles door de anti-fraude eenheid UCLAF verweet de Commissie Nederland dat het bij het productieproces van caseïne/caseïnaten de stof AAS (Alumniumammoniumsulfaat) had gebruikt en op niet toegestane wijze het caseïnaat EMST had geproduceerd. De daarmee gemoeide steun was om die redenen onrechtmatig. Met AAS was een korting gemoeid van bijna f 33 miljoen, en met EMST een korting van meer dan f 6 miljoen. Voor dit fiche is alleen de eerste korting relevant.

De stelling van de Commissie kwam er op neer dat richtlijn 83/417 het gebruik van AAS verbiedt. De 'eenheid van het gemeenschapsrecht' verlangt dat een product dat niet op de gemeenschapsmarkt kan worden verhandeld, evenmin in aanmerking mag komen voor productiesteun. Nederland voerde als middel aan dat de Commissie door te eisen dat voor toekenning van de betrokken steun aan de voorwaarden van richtlijn 83/417, verordening 2921/90 heeft geschonden. Nederland stelde dat Verordening 2921/90 niet naar richtlijn 83/417 verwijst en dat de twee maatregelen qua rechtsgrondslag (art. 43 EEG (oud), resp. 100 EEG (oud) en doelstelling (gemeenschappelijk landbouwbeleid, resp. opheffing handelsbelemmeringen) verschillend zijn.

Het Hof overweegt dat Verordening 2921/90 voor steunverlening een aantal voorwaarden stelt, waaronder eisen inzake samenstelling en verpakking maar dat zij daarbij niet AAS noemt, en evenmin noemt of verwijst naar richtlijn 83/417. Met betrekking tot richtlijn 83/417 overweegt het Hof dat deze richtlijn ook niet AAS noemt, noch een absoluut wettelijk verbod uitvaardigt ten aanzien van caseïne/caseïnaten die niet aan de voorschriften voldoen van de richtlijn. Tenslotte overweegt het Hof dat ook al zou de betrokken onderneming (DMV Campina) de benaming "voor menselijke voeding bestemd caseïnaat" in strijd met richtlijn 83/417 hebben gebruikt (een inbreuk die door de lidstaten beteugeld moet worden), dat dat nog niet betekent dat het betrokken product niet in aanmerking komt voor productiesteun. De correctie van f 33 miljoen met betrekking tot AAS wordt daarom door het Hof nietig verklaard.

Korte analyse
Het belang van de uitspraak schuilt in de overwegingen van het Hof dat wanneer verschillende complexen van regelgeving naast elkaar bestaan, die betrekking hebben op vergelijkbare of zelfs dezelfde producten, daar niet automatisch uit kan voortvloeien dat de normen en voorschriften uit de onderscheiden regelingen niet met elkaar verbonden kunnen worden.. In casu was sprake van specifieke subsidievoorschriften naast harmonisatiebepalingen voor bepaalde producten. Zonder een expliciete verwijzing in de verordeningstekst (inzake subsidie) naar de voorwaarden van de harmonisatierichtlijn kan het niet naleven van de richtlijnbepalingen nooit worden tegengeworpen als niet-nakoming van subsidievoorwaarde. De Gemeenschapswetgever zelf moet zorg moet dragen voor het aanbrengen van expliciete 'kruisverbanden' tussen de diverse communautaire regelingen die uiteenlopende doeleinden dienen en uiteenlopende voorschriften bevatten m.b.t. dezelfde producten. Zonder een communautairrechtelijk bepaalde rangorde of een expliciet verband tussen de naast elkaar bestaande regelingen, 'raken' de rechtssferen van de regelingen elkaar niet.

Dit betekent ook dat bij een inbreukprocedure de Commissie, wanneer zij een beroep doet op (in haar ogen) geschonden EG-wetgeving, zij deze inbreukprocedure in specifieke gevallen, niet tevens kan baseren op de niet-inachtneming van uit andere gemeenschapswetgeving gestelde voorwaarden, die niet door de hiervoor bedoelde EG-wetgeving worden gesteld. Het argument van de Commissie, dat in casu de eenheid van het gemeenschapsrecht verlangt, dat een product dat niet op de gemeenschapsmarkt kan worden verhandeld op grond van een richtlijn, evenmin in aanmerking kan komen voor productiesteun van een verordening, gaat dus niet op.Te meer omdat in casu geen sprake is van een verbod van het op de markt verhandelen van een product.Daarmee geeft het Hof aan dat het pogen te "redden" van een beroep waar in "geschonden" EG-wetgeving niet wordt voorzien in bepaalde eisen, door te putten uit eisen van andere EG-wetgeving niet aanvaardbaar is.