C-142/00 P, Commissie tegen Nederlandse Antillen (LGO), arrest van 10 april 2003

Contentverzamelaar

C-142/00 P, Commissie tegen Nederlandse Antillen (LGO), arrest van 10 april 2003

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie van 10 april 2003, C-142/00 P, Commissie / Nederlandse Antillen (LGO)

Betrokken departementen
Alle departementen

Sleutelwoorden
Rechtstreeks & individueel raken - Associatieregeling van landen en gebieden overzee - Invoer van rijst van oorsprong uit landen en gebieden overzee - vrijwaringsmaatregelen - Verordeningen (EG) nrs. 2352/97 en 2494/97 - Beroep tot nietigverklaring - Niet-ontvankelijkheid van beroep

Beleidsrelevantie
Het belang van dit arrest is gelegen in de nadere invulling van het begrip 'individueel raken', zoals dat wordt gehanteerd in het kader van de ontvankelijkheidstoets voor het Hof van Justitie voor rechtspersonen, specifiek Landen en Gebieden Overzee (LGO). Het feit dat een land meer van een bepaald product produceert dan overige LGO-landen is niet voldoende om het land te karakteriseren ten opzichte van ieder ander en derhalve te individualiseren. Bovendien spreekt het Hof uit dat geen sprake is van 'individueel raken' in gevallen waarin de Raad of de Commissie volgens een specifieke bepaling zich op de hoogte moet stellen van de gevolgen die de handeling voor bepaalde rechtspersonen kan hebben. Volgens eerdere rechtspraak is dat wel het geval wanneer de instelling verplicht is rekening te houden met die mogelijke gevolgen bij haar besluitvorming.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Omdat de Nederlandse Antillen een van de grootste rijstexporteurs is van buiten de EU en grote nadeel ondervindt van deze verordeningen, hebben zij het Gerecht verzocht om nietigverklaring van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 die zijn vastgesteld om de rijstimport vanuit buiten de EU aan banden te leggen. Het Gerecht heeft deze beroepen ontvankelijk verklaard voor zover zij waren gebaseerd op artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag (nu artikel 230, 4e alinea EG).

Het hof beslist in de hogere voorziening echter anders.

Bij de verordeningen zijn maatregelen van algemene strekking getroffen, die zonder onderscheid van toepassing waren op importen in de Gemeenschap van rijst van oorsprong uit alle Landen en Gebieden Overzee (LGO). De Nederlandse Antillen worden weliswaar genoemd in de zevende overweging van de considerans van verordening nr. 2352/97, maar uit artikel 1 van deze verordening blijkt duidelijk dat de verordening van toepassing is op de gehele invoer in de Gemeenschap van rijst van oorsprong uit de LGO.

Nu de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 naar hun aard van algemene strekking zijn, moet worden onderzocht of de Nederlandse Antillen niettemin door deze verordeningen rechtstreeks en individueel geraakt worden.

Allereerst onderzoekt het Hof of de Nederlandse Antillen een bijzondere hoedanigheid ten opzichte van de overige LGO hebben. Dit blijkt niet het geval te zijn. De Nederlandse Antillen hadden weliswaar het grootste deel van de invoer van rijst uit de LGO, maar in het referentiejaar van de beslissing bedroeg de rijstsector slechts 0,9 % van het bruto nationaal product in de Nederlandse Antillen. Tevens waren zij niet het enige rijstproducerende LGO. Er kon aldus niet worden aangetoond dat de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 ernstige gevolgen hebben gehad voor een belangrijke sector van de economie van de Nederlandse Antillen in tegenstelling tot iedere andere LGO, evenmin als dat de Nederlandse Antillen uit hoofde van bijzondere hoedanigheden die hen onderscheiden van andere LGO's, getroffen zijn.

Daarna onderzoekt het Hof of de Nederlandse Antillen zich in een feitelijke situatie bevonden die hen ten opzichte van ieder ander LGO karakteriseerde en hen derhalve individualiseerde op soortgelijke wijze als een geadresseerde. Dat de Raad of de Commissie op grond van specifieke bepalingen verplicht is rekening te houden met de gevolgen van een handeling voor de situatie van bepaalde particulieren, kan deze laatsten individualiseren, zoals het Hof reeds in eerdere rechtspraak besliste. Echter, de verplichting van de Commissie om zich, indien zij voornemens is vrijwaringsmaatregelen te treffen op grond van artikel 109, lid 1, van het LGO-besluit, op de hoogte te stellen van de negatieve gevolgen die de beslissing kan hebben voor de betrokken LGO en de belanghebbende ondernemingen is onvoldoende bewijs dat die LGO en die ondernemingen door deze maatregelen individueel geraakt worden. In het arrest Piraiki-Patraiki (arresten van 17 januari 1985, 11/82, Jur. pag. 207) heeft het Hof immers aangegeven dat niet alleen op grond hiervan alle belanghebbende ondernemingen individueel werden geraakt. Uitsluitend die ondernemingen die waren betrokken bij reeds afgesloten overeenkomsten, waarvan de uitvoering die was voorzien tijdens de geldigheidsduur van de bstreden beschikking, geheel of gedeeltelijk was verhinderd door die beschikking, individueel werden geraakt in de zin van artikel 173 (nu artikel 230) EG-Verdrag.

Het Hof overweegt hierbij nog dat de economische activiteit waarom het hier gaat, namelijk de bewerking van rijst uit derde landen in de LGO, een handelsactiviteit is die op elk moment door om het even welke marktdeelnemer in om het even welk LGO kan worden uitgeoefend. Als voorbeeld wijst zij op de rijstfabrieken in de LGO's Montserrat en de Turks- en Caicoseilanden. Deze economische activiteit karakteriseert de Nederlandse Antillen dus niet ten opzichte van elke andere LGO.

Korte analyse
In dit arrest komt de vraag aan de orde wanneer een partij rechtstreeks en individueel wordt geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea. In eerdere rechtspraak werd een partij geacht door een handeling van algemene strekking individueel te kunnen worden geraakt wanneer de betrokken handeling hem treft uit hoofde van zekere bijzonder hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van een ander karakteriseert (HvJ EG, 15 juli 1963, Plaumann / Commissie, 25/62, Jur. blz. 232).

De bewijslast hiervoor ligt bij degene die zich hierop beroept. Het hof neemt niet snel aan dat er sprake is van een bijzondere hoedanigheid. Het feit dat de Nederlandse Antillen de grootste invoer van rijst uit de LGO hebben is niet voldoende om te spreken van een bijzondere hoedanigheid.

In eerdere rechtspraak is bepaald dat indien op grond van specifieke bepalingen de Raad of de Commissie verplicht is rekening te houden met de gevolgen van de door haar voorgenomen handeling voor de situatie van bepaalde particulieren, dit deze laatstgenoemden individualiseert. Het Hof beperkt dit tot het geval waarin in de betrokken bepaling een verplichting is geregeld en niet indien slechts sprake is van rekening houden met.

Van een feitelijke situatie die de Nederlandse Antillen ten opzichte van een ander karakteriseert is derhalve geen sprake. Het Hof overweegt hierbij dat ondanks dat er grote sociaal-economische gevolgen in het geding zouden zijn, dit de positie van de Nederlandse Antillen ten opzichte van een ander nog niet karakteriseert omdat deze anderen ook met soortgelijke gevolgen te maken zou krijgen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
De beroepsmogelijkheden op grond van het feit dat een partij rechtstreeks en individueel geraakt wordt door een handeling van algemene strekking wordt door deze uitspraak scherper afgebakend. Niet voldoende is dat er grote sociaal-economische gevolgen zijn voor de partij tengevolge van het inperken van een handelsactiviteit. Ook niet voldoende is als er volgens de betreffende verordening rekening moet worden gehouden met de specifieke partij.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het arrest en het fiche aan alle ministeries.