EU-Hof: de hoogste nationale rechter moet bij een verzoek tot herziening een verzoek van een partij om prejudiciële vragen aan het EU-Hof te stellen inhoudelijk beoordelen

Contentverzamelaar

EU-Hof: de hoogste nationale rechter moet bij een verzoek tot herziening een verzoek van een partij om prejudiciële vragen aan het EU-Hof te stellen inhoudelijk beoordelen

Het EU-recht verzet zich tegen een nationale regeling of praktijk die bij een verzoek tot herziening er niet toe verplicht dat een verzoek van een partij om prejudiciële vragen te stellen aan het EU-Hof inhoudelijk wordt beoordeeld. De afwijzing van een verzoek tot herziening vereist een afzonderlijke rechterlijke motivering over de reden waarom geen prejudiciële vragen aan het EU-Hof worden voorgelegd. Dat is het antwoord van het EU-Hof op prejudiciële vragen van een Sloveense rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 15 oktober 2024 in de zaak C-144/23, KUBERA

Achtergrond

Verzoekster KUBERA heeft in Turkije blikjes Red Bull-drank gekocht die in Oostenrijk waren vervaardigd en heeft deze per schip naar een Sloveense haven vervoerd. Daar is een douaneprocedure gestart. De Sloveense belastingdienst heeft die procedure geschorst en de goederen in beslag genomen vanwege een vermoedelijke inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht in de zin van artikel 17 van verordening 608/2013. Tegen die beslissing heeft verzoekster administratieve klachten ingediend, die zijn afgewezen. Daarna heeft zij twee beroepen ingesteld, die zijn verworpen. Vervolgens heeft verzoekster bij de hoogste Sloveense rechter twee verzoeken om toestemming ingediend om een beroep tot herziening in te stellen.

De hoogste Sloveense rechter vraagt zich af of het EU-recht zich verzet tegen een nationale regeling die bij een verzoek tot herziening er niet toe verplicht dat een verzoek van een partij om prejudiciële vragen te stellen aan het EU-Hof inhoudelijk wordt beoordeeld. Ook twijfelt de Sloveense rechter of een afwijzing van een verzoek tot herziening een afzonderlijke rechterlijke motivering vereist over de reden waarom geen prejudiciële vragen aan het EU-Hof worden voorgelegd.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat het EU-recht er in beginsel niet aan in de weg staat dat de lidstaten procedures voor het toestaan van bepaalde beroepen invoeren of andere selectie- of filter-systemen voor de rechtsgang naar de hoogste nationale rechterlijke instanties instellen. Bij de toepassing van die procedures of systemen moet wel worden voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit het EU-recht en in het bijzonder uit artikel 267 van het EU-Werkingsverdrag (inzake de prejudiciële procedure). 

Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat de omstandigheid dat er toestemming moet worden gegeven voor het instellen van een beroep tot herziening, niet tot gevolg heeft dat de lagere rechterlijke instantie waarvan de beslissing kan worden aangevochten in het kader van een beroep tot herziening, een nationale rechterlijke instantie wordt waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep en waarop bijgevolg de in artikel 267, derde alinea, van het EU-Werkingsverdrag neergelegde verwijzingsplicht rust.

Daarna oordeelt het EU-Hof dat het EU-recht zich verzet tegen een nationale bepaling of praktijk volgens welke een nationale rechterlijke instantie die in laatste aanleg uitspraak doet in een procedure inzake het verlenen van toestemming voor het instellen van beroep tot herziening, niet hoeft te onderzoeken of zij verplicht kan zijn om het EU-Hof één of meer prejudiciële vragen te stellen, ook al heeft een partij haar verzocht dit te doen.

Tenslotte oordeelt het EU-Hof dat uit artikel 267 van het EU-Werkingsverdrag, gelezen in het licht van artikel 47, tweede alinea, van het EU-Handvest, volgt dat de afwijzing van een verzoek tot herziening een afzonderlijke rechterlijke motivering vereist over de reden waarom geen prejudiciële vragen aan het EU-Hof worden voorgelegd. 

Meer informatie: