C-145/15 en C-146/15, de gevoegde zaken K. Ruijssenaars, A. Jansen en J. H. Dees-Erf

Contentverzamelaar

C-145/15 en C-146/15, de gevoegde zaken K. Ruijssenaars, A. Jansen en J. H. Dees-Erf

Signaleringsfiche

Arrest van 17 maart 2016 in de gevoegde zaken K. Ruijssenaars, A. Jansen (C‑145/15) en J. H. Dees-Erf (C‑146/15)

Betrokken departementen
IenM en EZ

Sleutelwoorden:
Luchtvervoer – Verordening 261/2004 – Artikel 7 – Compensatie voor passagiers in geval van annulering of van meer dan drie uur vertraging van een vlucht – Artikel 16 – Nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de verordening – Bevoegdheid – Handhavend optreden tegen de luchtvaartmaatschappij opdat deze de aan een passagier verschuldigde compensatie betaalt

Beleidsrelevantie
Wanneer een luchtvaartmaatschappij weigert om compensatie op grond van artikel 7 van Verordening 261/2004 (betreffende compensatie aan luchtreizigers) te betalen aan een passagier waarvan de vlucht is vertraagd, verplicht artikel 16, eerste lid, van de verordening de aangewezen nationale instantie niet om handhavend op te treden tegen deze luchtvaartmaatschappij in dergelijk individuele zaken.

Volgens het Hof wordt zo onduidelijkheid voor passagiers voorkomen die ontstaat wanneer in een en dezelfde situatie sprake is van uiteenlopende uitspraken door nationale rechtsinstanties en nationale handhavingsinstanties. Lidstaten hebben bij ontoereikende bescherming wel speelruimte om de nationale handhavinginstantie de bevoegdheid te verlenen om naar aanleiding van individuele klachten maatregelen te treffen, aldus het Hof.

In Nederland is er geen nationale bepaling die verplicht tot individuele handhaving waardoor de Staatssecretaris van IenM niet bevoegd is tot handhaving in individuele gevallen.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Deze zaak komt voort uit geschillen tussen de verzoekende partijen tegen de Staatssecretaris van IenM. De partijen verzochten de luchtvaartmaatschappijen om compensatie in de zin van de Verordening 261/2004. De luchtvaartmaatschappijen hebben hier afwijzend op gereageerd. Vervolgens verzochten de partijen de Staatssecretaris om handhavend op te treden tegen de luchtvaartmaatschappijen, teneinde de luchtvaartmaatschappijen te bewegen alsnog compensatie in de zin van artikel 7 te betalen. De staatssecretaris wees beide verzoeken af. Naar aanleiding van deze afwijzing ontstond een nationale procedure die er toe geleid heeft dat de Afdeling bestuursrechtspraak een prejudiciële vraag aan het Hof heeft gesteld. In deze prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 16 van de verordening de door de lidstaat aangewezen instantie, waarbij een passagier een individuele klacht kan indienen na de weigering van een luchtvaartmaatschappij om hem de in artikel 7, eerste lid, van die verordening bedoelde compensatie te betalen, verplicht om bestuursrechtelijk handhavend te treden tegen die luchtvaartmaatschappij om haar ertoe te bewegen die compensatie te betalen.

Het Hof constateert dat de drie leden van artikel 16 een coherent geheel vormen, waarin de verschillende leden verschillende aspecten nader regelen. Zo moet de bepaling over klachten zo worden uitgelegd dat deze veeleer moeten worden beschouwd als signaleringen die geacht worden bij te dragen aan de juiste toepassing van de verordening zonder dat daarmee een verplichting wordt opgelegd om n.a.v. die klachten op te treden, teneinde recht op compensatie van elke individuele passagier te waarborgen. Het begrip ‘sancties’ van artikel 16, derde lid, van de verordening duidt op maatregelen die worden genomen als reactie op overtredingen die de instantie in de uitoefening van haar algemene toezicht constateert, en niet op bestuursrechtelijk handhaven optreden in elk individueel geval.

Met deze uitleg wordt voorkomen dat, waar het de beoordeling van één en dezelfde individuele situatie betreft, uiteenlopende – en daardoor voor de rechten van vliegtuigpassagiers schadelijke – beoordelingen worden gegeven door enerzijds de instanties die de individuele klachten behandelen, en anderzijds de nationale gerechten, waarbij individuele vorderingen zijn ingesteld om betaling van de in artikel 7 van Verordening 261/2004 bedoelde compensatie te verkrijgen.

Het Hof oordeelt dat artikel 16 van de verordening zo moet worden uitgelegd dat de door elke lidstaat overeenkomstig het eerste lid van dit artikel aangewezen instantie niet verplicht is handhavend op te treden tegen die luchtvaartmaatschappij om haar ertoe te bewegen die compensatie te betalen.

Wel hebben de lidstaten volgens het Hof nationaal speelruimte om, rekening houdend met het doel van de verordening bij een ontoereikende bescherming van de rechten van vliegtuigpassagiers, de in artikel 16, eerste 1, van deze verordening bedoelde instantie de bevoegdheid verlenen om naar aanleiding van individuele klachten maatregelen te treffen.

Inventarisatie van de mogelijke effecten
Het arrest heeft gevolgen voor de praktijk van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) die namens de Staatssecretaris verzoeken om handhaving ontving van passagiers die meenden recht op compensatie te hebben. Na de uitspraak van het Hof constateerde de Afdeling dat (ook) het EU-recht de Staatssecretaris geen bevoegdheid verschafte om in individuele gevallen handhavend op te treden. De Staatssecretaris is dus niet bevoegd om deze verzoeken in behandeling te nemen. De nationale instantie is alleen algemeen toezichthouder en heeft geen plicht om in individuele gevallen bestuursrechtelijk handhavend op te treden, teneinde compensatie voor passagiers zeker te stellen. Passagiers kunnen hiertoe vorderingen tot compensatie instellen bij de nationale (civiele) rechter. De praktijk van de ILT is inmiddels in die zin aangepast dat de staatssecretaris zich niet langer bevoegd acht handhavend op te treden in individuele gevallen.

Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.