C-149/10 Zoi Chatzi, arrest van 16 september 201 tegen Ypourgos Oikonomikon en in gevoegde zaken C-444/09 Gavieiro Gavieiro en C-456/09 Iglesias Torres, arresten van 22 december 2010

Contentverzamelaar

C-149/10 Zoi Chatzi, arrest van 16 september 201 tegen Ypourgos Oikonomikon en in gevoegde zaken C-444/09 Gavieiro Gavieiro en C-456/09 Iglesias Torres, arresten van 22 december 2010

Signaleringsfiche

Arresten van het Hof van Justitie van 16 september 2010, zaak C-149/10, Zoi Chatzi tegen Ypourgos Oikonomikon, en van 22 december 2010 in gevoegde zaken C-444/09 Gavieiro Gavieiro en C-456/09 Iglesias Torres.

Betrokken departementen

BZK, SZW, EL&I, V&J, BZ

Sleutelwoorden
richtlijn 96/34/EG - raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof – begunstigde van recht op ouderschapsverlof - ouderschapsverlof bij geboorte van tweeling –  toepassing op ambtenaren- richtlijn 1999/70 clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Non-discriminatiebeginsel – toekenning van anciënniteitstoelage voorziet in verschil in behandeling op grond van loutere feit dat arbeidsverhouding tijdelijk is − verwijzing naar richtlijn bij implementatie.

Beleidsrelevantie

Deze uitspraken van het Hof bevestigen dat de werkingssfeer van de raamovereenkomsten, gesloten tussen de Europese sociale partners en die zijn vastgelegd in de richtlijnen 96/34 (ter uitvoering van de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof) en 1999/70 (ter uitvoering van de raamovereenkomst arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd) van toepassing zijn op ambtenaren. Omdat de drie raamovereenkomsten nagenoeg identieke formuleringen bevatten wat betreft de personele werkingssfeer moet ervan uitgegaan worden dat dit ook geldt voor richtlijn 97/81 (ter uitvoering van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid).
Daarnaast heeft het Hof bepaald dat een nationale bepaling die, ook wanneer dat door de richtlijn verlangd wordt, niet verwijst naar de betrokken richtlijn kan worden beschouwd als een geldige omzettingsmaatregel.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

In zaak C-149/10 is mevrouw Chatzi  als ambtenaar werkzaam bij het belastingkantoor van Thessaloniki, Griekenland. Haar is de standaard negen maanden bezoldigd ouderschapsverlof toegekend na de geboorte van haar tweeling. Zij meent echter op grond van clausule 2, punt 1 van de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 96/94, recht te hebben op een tweede bezoldigd ouderschapsverlof van negen maanden. Tegen de afwijzing van dit verzoek gaat zij in beroep. Zij stelt dat door een tweede ouderschapsverlof te weigeren, de rechten die de tweeling ontleent aan het Unierecht worden geschonden.
Het Hof stelt eerst vast dat ambtenaren binnen de persoonlijke werkingssfeer van de raamovereenkomst vallen. De raamovereenkomst heeft volgens het Hof een ruime werkingssfeer, nu zij geldt voor alle werknemers met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding in overeenstemming met de in elke lidstaat geldende wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar de openbare dan wel particuliere aard van de werkgever. Bovendien heeft het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen een algemene draagwijdte en is ook van toepassing op publiekrechtelijke dienstverhoudingen.
Het Hof overweegt vervolgens dat de raamovereenkomst een recht op ouderschapsverlof toekent aan de ouders als werknemers, en niet aan het kind. Het doel van de raamovereenkomst is immers om het werkende ouders gemakkelijker te maken hun beroeps- en gezinstaken te combineren. Kinderen hebben op grond van het Handvest van de sociale grondrechten wel recht op de bescherming en zorg die nodig is voor hun welzijn, maar dit betekent niet dat aan hen een individueel recht wordt toegekend dat hun ouders ouderschapsverlof krijgen. Daarnaast is het Hof van mening dat de raamovereenkomst bij de geboorte van een tweeling geen recht verleent op dubbel ouderschapsverlof. De doelstelling van de regeling is namelijk om ouders een mogelijkheid te bieden om voor hun kind te zorgen. Volgens het Hof is het aan de nationale wetgever om rekening te houden met de extra inspanningen van ouders van tweelingen. De raamovereenkomst bevat minimumvoorschriften, maar laat de lidstaten veel ruimte om een regeling uit te werken die past bij de noden van ouders van tweelingen.

In gevoegde zaken C-444/09 en C-456/09 gaat het om de vraag of richtlijn 1999/70, in het bijzonder clausule 4 van de raamovereenkomst voor arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd die in de bijlage van de richtlijn is opgenomen, zich verzet tegen de weigering van een anciënniteitstoelage voor ambtenaren met een tijdelijk arbeidscontract. In beide zaken zijn betrokkenen ambtenaar in tijdelijke dienst die aanspraak willen maken op de anciënniteitstoelage die op grond van de Spaanse wet alleen geldt voor ambtenaren in vaste dienst. Het Hof bevestigt in antwoord op de eerste vraag over de werkingssfeer dat richtlijn 1999/70 ook op ambtenaren met een tijdelijk dienstverband van toepassing is. Het Hof overweegt dat de tijdelijkheid van het dienstverband niet kan gelden als een objectieve rechtvaardiging voor het onderscheid dat wordt gemaakt in de Spaanse wet waardoor deze ambtenaren geen aanspraak kunnen maken op de toelage. Het feit dat voor ambtenaren specifieke regels gelden, doet hieraan niet af.

Voorts is de vraag in zaak C-456/09 of de Spaanse wet kon worden aangemerkt als een omzettingsmaatregel van richtlijn 1999/70 nu deze daar niet naar verwees. Het Hof overweegt dat, hoewel een lidstaat wel  veroordeeld zou kunnen worden wegens niet-nakoming van de verplichting om naar de richtlijn te verwijzen, dit niet automatisch betekent dat het niet als implementatiewet kan worden beschouwd.

Tenslotte is het Hof nogmaals verzocht zich uit te spreken over de rechtstreekse werking van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst (gelijkebehandelingsbepaling). Met referentie naar het arrest Impact (C-268/06) overweegt het Hof dat deze clausule voldoende nauwkeurig is om door particulieren voor de rechter te kunnen worden ingeroepen en door de rechter te kunnen worden toegepast. Bovendien overweegt het Hof dat wanneer een particulier zich op een richtlijn kan beroepen, hij dit kan doen ongeacht of de staat handelt als werkgever of als overheid. Het Hof concludeert tot slot dat de betrokken ambtenaar het recht op de anciënniteitstoeslag met terugwerkende kracht kan doen gelden, omdat de clausule rechtstreekse werking heeft. Dit recht moet daarom vanaf de datum van het verstrijken van de deadline voor omzetting van de richtlijn worden toegekend, aldus het Hof.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Met de uitspraken in de zaak C-149/10  en de gevoegde zaken C-44/09 en C-456/09 is duidelijk geworden dat de richtlijnen 96/34 (inzake ouderschapsverlof; inmiddels vervangen  door richtlijn 2010/18) en 1999/70 (inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd), die een raamovereenkomst als bijlage hebben, ook van toepassing zijn op ambtenaren. Er bestond tot nu toe verschil van mening over de vraag of de door de Europese sociale partners opgestelde raamovereenkomsten, die als bijlage bij de betrokken richtlijnen tot het Unierecht zijn gaan behoren, op ambtenaren van toepassing waren. Tot nu toe is de discussie hierover alleen gevoerd naar aanleiding van arresten over richtlijn 1999/70 (zie ICER-H fiche C-268/06 Impact).
Omdat de bepalingen met betrekking tot de personele werkingssfeer in deze richtlijnen nagenoeg gelijkluidend zijn aan die in richtlijn 97/81 (inzake deeltijdarbeid) die eveneens een raamovereenkomst als bijlage heeft, moet ervan uitgegaan worden dat ook deze richtlijn van toepassing is op ambtenaren. De arresten hebben geen gevolgen voor de Nederlandse wet-  en regelgeving die betrekking heeft op ambtenaren. Zowel de Ambtenarenwet als de sectorale regelgeving en/of CAO's voldoen aan de vereisten van de drie bovengenoemde richtlijnen.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het arrest ter kennisname aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Buitenlandse Zaken, van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie met het verzoek om het fiche door te geleiden naar de Raad voor de Rechtspraak. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.