C-153/14, K en A, arrest van het Hof van Justitie van 9 juli 2015

Contentverzamelaar

C-153/14, K en A, arrest van het Hof van Justitie van 9 juli 2015

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 9 juli 2015 in de zaak C-153/14, K en A

Betrokken departementen
SZW, BZ en VenJ

Sleutelwoorden
Richtlijn 2003/86/EG (‘richtlijn gezinshereniging’) – Artikel 7, lid 2 – Gezinshereniging – Integratievoorwaarden – Gezinsleden derdelander - Inburgeringsexamen – Kosten inburgeringsexamen

Beleidsrelevantie
De gezinsherenigingrichtlijn verzet zich er niet tegen dat de lidstaten de toegang tot hun grondgebied afhankelijk stellen van het vooraf voldoen aan bepaalde integratievoorwaarden, mits deze voorwaarden de integratie van de gezinsleden van de gezinshereniger vergemakkelijken.
Een verplichting tot kennis van de taal en de samenleving van de gastlidstaat op basisniveau doet op zich geen afbreuk aan de richtlijn. Wel moet goed naar de individuele omstandigheden worden gekeken om te bepalen of vrijstelling van de verplichting om het examen af te leggen aan de orde is. Ook de hoogte de kosten voor het studiepakket en het examen mag gezinshereniging niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Nederland vereist voor de gezinshereniging van een derdelander die zich wil voegen bij de in Nederland verblijvende partner dat deze vóór de binnenkomst met goed gevolg een inburgeringsexamen aflegt, waarmee hij bewijst over basiskennis van de Nederlandse taal en samenleving te beschikken. Een zelfstudiepakket kost 110 euro (afname is niet verplicht); de examenkosten zijn 350 euro per keer dat het examen wordt afgelegd. Bij een geestelijke of lichamelijke beperking of in gevallen van bijzondere hardheid kan vrijstelling worden verleend.
Een Azerbeidjaanse en een Nigeriaanse vrouw willen zich op grond van de richtlijn gezinshereniging 2003/86/EG voegen bij hun echtgenoten die rechtmatig in Nederland verblijven. Zij hebben om vrijstelling van het inburgeringsexamen verzocht, waarbij ze zich beroepen op lichamelijke respectievelijk geestelijke beperkingen. Dit is afgewezen. In de hoger beroepsprocedures tegen die afwijzing vraagt de Raad van State aan het Hof of de regeling van het basisexamen inburgering buitenland verenigbaar is met de richtlijn gezinshereniging.
Volgens het Hof verzet de richtlijn zich er niet tegen dat de lidstaten de toegang tot hun grondgebied afhankelijk stellen van het vooraf voldoen aan bepaalde integratievoorwaarden, mits deze voorwaarden de integratie van de gezinsleden van de gezinshereniger vergemakkelijken. Het Hof erkent het belang van de verwerving van kennis van de taal en de samenleving van de gastlidstaat. Een verplichting tot kennis op basisniveau doet op zich geen afbreuk aan de richtlijn.
Er moet wel rekening worden gehouden met de bijzondere individuele omstandigheden, zoals leeftijd, opleidingsniveau, financiële situatie of gezondheidstoestand. Als door dergelijke omstandigheden aan de verplichting tot het slagen voor het examen niet kan worden voldaan moet de lidstaat het overkomende gezinslid vrijstellen van die verplichting. Anders maakt die verplichting gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk en wordt het doel van de richtlijn ondermijnd. De Nederlandse hardheidsclausule is hiervoor volgens het Hof echter niet toereikend, omdat op basis hiervan enkel vrijstelling wordt verleend bij een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden. Met betrekking tot de hoogte van de kosten voor het studiepakket en het examen is het Hof van oordeel dat deze gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk maken. Ook omdat de examenkosten elke keer betaald moeten worden wanneer het examen opnieuw moet worden afgelegd,. Daarbovenop komen ook nog de reiskosten naar de dichtstbijzijnde Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Het inburgeringsexamen als zodanig kan in stand blijven. Wel zal de Nederlandse regelgeving het meer dan nu het geval is mogelijk moeten maken dat  naar  meerdere individuele omstandigheden wordt gekeken om te bepalen of vrijstelling van de verplichting om het examen af te leggen aan de orde is. Daarnaast zullen ook de aan het studiepakket en het examen verbonden kosten moeten worden bijgesteld.
De Europese Commissie heeft Nederland gevraagd uiterlijk 4 september te laten weten welke maatregelen worden genomen ter uitvoering van de uitspraak van het Hof. Er is een reëel risico dat de Europese Commissie een infractieprocedure zal starten indien het Nederlandse antwoord onbevredigend wordt gevonden.

Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie