C-157/09, Europese Commissie vs Koninkrijk der Nederlanden, arrest van 1 december 2011

Contentverzamelaar

C-157/09, Europese Commissie vs Koninkrijk der Nederlanden, arrest van 1 december 2011

Signaleringsfiche
Arrest van 1 december 2011 in de zaak C-157/09, Europese Commissie vs Koninkrijk der Nederlanden.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Betrokken departementen
V&J

Sleutelwoorden
Niet-nakoming – Artikel 43 EG – Vrijheid van vestiging – Notarissen – Nationaliteitsvereiste – Artikel 45 EG – Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag

Beleidsrelevantie
Het HvJ EU geeft nadere uitleg aan en invulling van het begrip “deelneming aan uitoefening van openbaar gezag”.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De Commissie verweet het Koninkrijk der Nederlanden dat het burgers van andere lidstaten belet zich met het oog op het uitoefenen van het beroep van notaris op zijn grondgebied te vestigen, door de toegang tot dit beroep in strijd met artikel 43 EG (thans art. 49 VWEU) aan zijn eigen burgers voor te behouden. Het beroep betrof uitsluitend het in de betrokken Nederlandse regelgeving voor de toegang tot dat beroep gestelde nationaliteitsvereiste in de vorm van de eis van Nederlanderschap. Het Hof komt tot het oordeel dat een dergelijk vereiste inderdaad in strijd is met het beginsel van de vrijheid van vestiging.
Ten aanzien van de toepassing van de verdragsuitzondering voor de uitoefening van openbaar gezag op grond van artikel 45 EG (thans art. 51 VWEU), benadrukt het Hof dat deze bepaling met het oog op het nuttig effect van het Verdrag restrictief en aldus dient te worden uitgelegd dat zij niet verder gaat dan noodzakelijk is voor de vrijwaring van de belangen die het de lidstaten toestaat te beschermen. Hierbij overweegt het Hof onder meer dat onder de verdragsuitzondering geen ondersteunende of voorbereidende taken vallen of werkzaamheden die niet gepaard gaan met een beslissingsbevoegdheid of met een bevoegdheid om dwangmaatregelen te treffen.
Het Hof concludeert dat de werkzaamheden van de notaris niet kan worden beschouwd als rechtstreekse en specifieke deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag. Dit geldt in het bijzonder voor de taak van de notaris om authentieke akten in de wettelijke vorm te verlijden. Het Hof overweegt dienaangaande dat voor de inhoud van een akte de instemming van partijen benodigd is en dat de notaris deze niet zonder voorafgaande toestemming van partijen mag wijzigen. Dat de totstandkoming van een authentieke akte bijzondere rechtsgevolgen tot gevolg heeft is naar het oordeel van het Hof niet rechtstreeks van invloed op de beoordeling van de werkzaamheid van het opmaken van een akte en kan niet leiden tot de conclusie dat die werkzaamheid als deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag is aan te merken. In dit verband overweegt het Hof voorts dat de bijzondere bewijskracht van een akte de rechter niet onvoorwaardelijk bindt en dat de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een notariële akte zonder rechterlijke tussenkomst berust op de wil van partijen.
Het Hof benadrukt dat het gegeven dat met notariële werkzaamheden doelen van algemeen belang worden nagestreefd, zoals het waarborgen van rechtmatigheid en rechtszekerheid, een dwingende reden van algemeen belang vormt ter rechtvaardiging van noodzakelijke en proportionele beperkingen van de vrijheid van vestiging. Het Hof noemt hierbij bijzondere regels ten aanzien van notarissen inzake aanstelling, aantal, territoriale bevoegdheden, beloning, onafhankelijkheid en onverenigbaarheden.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid en de rechtspraktijk op nationaal niveau
De in de Wet op het notarisambt opgenomen eis van Nederlanderschap voor benoeming tot notaris is in strijd met het Unierecht, en die wet behoeft daarom aanpassing. Bij de Eerste kamer is reeds aanhangig het wetvoorstel tot wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste voor benoeming tot notaris (Kamerstukken 31 040). Bij brief van 10 februari 2011 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Kamer verzocht de behandeling van het wetvoorstel weer te hervatten (Kamerstukken I 2011/12, 31 040, P). Aan dit verzoek is gevolg gegeven en de Kamer heeft een aangekondigd een nader voorlopig verslag uit te brengen.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan de ministers van Veiligheid en Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.