C-159/00, Sapod Audic, arrest van 6 juni 2002

Contentverzamelaar

C-159/00, Sapod Audic, arrest van 6 juni 2002

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie EG van 6 juni 2002, C-159/00, Sapod Audic

Betrokken departementen
Justitie

Sleutelwoorden
Informatieprocedure op gebied van normen en technische voorschriften - Verplichting tot mededeling van ontwerpen voor technische voorschriften -Afvalstoffen - Verplichting tot kennisgeving van overwogen maatregelen - Nationale regeling inzake verwijdering van verpakkingsafval - Voor producenten of importeurs geldende identificatieverplichting inzake door erkende onderneming te verwerken verpakkingen - Verplichting voor erkende onderneming te zorgen dat verwerkte verpakkingen voldoen aan technische voorschriften

Beleidsrelevantie
In dit arrest wordt de lijn bij notificatievraagstukken bevestigd door het EG-Hof voor wat betreft het begrip 'technische specificatie'. Tevens wordt nadere invulling gegeven aan het begrip 'verkoopmodaliteit' in relatie tot art. 28 EG. De nationale rechter heeft de bevoegdheid na te gaan of in casu aan de Europeesrechtelijke voorwaarden, zoals geschetst door het EG-Hof, is voldaan. Het EG-Hof laat het aan de nationale rechter over de rechtsgevolgen te bepalen van niet toepasselijkheid als gevolg van ten onrechte niet notificeren.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Sapod, een Franse onderneming die vlees van gevogelte in plastic verpakkingen in de handel brengt, is krachtens artikel 4 van het Franse decreet nr. 92-377 verplicht zijn medewerking te verlenen aan of te zorgen voor de verwijdering van al zijn verpakkingsafval. Sapod heeft de keuze zelf te zorgen voor de verwijdering of het uit te besteden. Sapod kiest voor het laatste en ondertekende met Eco-Emballages (een privaatrechtelijke vennootschap dat als doel heeft systemen op te zetten voor de verwerking van de verpakkingen van de ondernemingen) een toetredingscontract ter voldoening aan deze verplichting. Eco-Emballages heeft vooraf erkenning verkregen zoals bedoeld in artikel 6 van het decreet bij gezamenlijk besluit van ministers, door aan te geven onder welke voorwaarden zij dacht te zullen voldoen aan de technische voorschriften van het bestek dat aan de erkenning werd verbonden. Dit zijn technische voorschriften waaraan het verpakkingsafval voor elk groep materialen moeten voldoen (artikel 6).

Sapod moet er ook voor zorgen dat de verpakkingen die bestemd zijn om te worden verwerkt als zodanig herkenbaar zijn (artikel 4). Daartoe verleende Sapod dit contract aan Eco-Emballages het niet-exclusieve gebruiksrecht van het logo Point vert, dat op de verpakkingen van de producten van Sapod moest worden aangebracht volgens in een bijlage bij het contract vastgestelde regels.

Het contract voorzag tevens in de verplichting tot betaling van een jaarlijkse bijdrage.

Sapod weigert echter na enige tijd te betalen, omdat het decreet een technisch voorschrift was in de zin van richtlijn 83/189, dat niet was aangemeld bij de Commissie en dan ook niet aan derden kon worden tegengeworpen, alsmede dat de verplichting tot aansluiting bij een erkend systeem, zoals dat door Eco-Emballages was opgezet, een met artikel 30 van het Verdrag onverenigbare maatregel van gelijke werking vormde. Het EG-Hof neemt hierover dan een prejudiciƫle beslissing.

De verwijzende rechter vraagt zich eerst af of artikel 4, tweede lid van het decreet, - voorzover de producent verplicht is de verpakkingen die hij door een erkende instantie of onderneming laat verwijderen, als zodanig herkenbaar te maken - en artikel 6, vierde alinea - voor zover deze erkende instantie of onderneming verplicht is ervoor te zorgen dat de gebruikte verpakkingen voldoen aan technische voorschriften, technisch voorschriften zijn in de zin van richtlijn 83/189.

Het EG-Hof overweegt dat de in artikel 4, tweede lid, neergelegde identificatieverplichting voor verpakkingen, voorzover zij geen verplichting tot merken of etiketteren van deze verpakkingen lijkt in te houden, niet noodzakelijk betrekking hebben op het product of de verpakking ervan als zodanig. Aldus uitgelegd, stelt deze bepaling ook niet de vereiste kenmerken van een product vast in de zin van artikel 1, punt 1, van de richtlijn, zodat zij niet kan worden aangemerkt als technische specificatie.

Maar vervolgens overweegt het EG-Hof tevens dat - vanwege het niet beschikbaar zijn van voldoende gegevens -- het aan de verwijzende rechter staat de bepaling (verder) uit te leggen en dient te bepalen of die bepaling aldus dient te worden uitgelegd dat zij een verplichting tot merken of etiketteren inhoudt. Het EG-Hof laat het aan de nationale rechter over de rechtsgevolgen te bepalen van niet toepasselijkheid als gevolg van ten onrechte niet notificeren.

Wat betreft artikel 6 vierde alinea van het decreet, dat aan de instanties of ondernemingen die belast zijn met het ophalen van verpakkingsafval de hierboven beschreven verplichting oplegt en de minimale technische voorschriften bevat waaraan verpakkingsafval dient te voldoen om te worden toegelaten tot het bewerkingscircuit voor dit afval, oordeelt het EG-Hof dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat art. 6 vierde alinea van het decreet voor de producenten en importeurs wier producten verpakt in de handel worden gebracht, de verplichting inhoudt erop toe te zien dat deze verpakkingen aan bepaalde technische voorschriften voldoen. Hieruit volgt dat deze bepaling niet behoort tot de voorschriften die in een geding als het hoofdgeding kunnen worden toegepast op de producenten wier producten verpakt in de handel worden gebracht en behoeft bijgevolg niet te worden onderzocht of de bepaling kan worden aangemerkt als een technische specificatie in de zin van de richtlijn.

Vervolgens gaat het EG-Hof in op de vraag of artikel 4, tweede alinea mag worden aangemerkt als een technisch voorschrift in de zin van richtlijn 83/189, en of deze bepaling dan krachtens artikel 10 van diezelfde richtlijn niet toch is vrijgesteld van de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde aanmelding bij de Commissie, nu de lidstaat met de vaststelling van deze bepaling heeft voldaan aan een verplichting die voortvloeit richtlijn 75/442. Het EG-Hof oordeelt dat richtlijn 75/442 weliswaar is vermeld in de preambule van het decreet, doch dat deze enkel een algemeen kader bepaalt en de lidstaten een aanzienlijke beleidsruimte laat (vgl. C-443/98, Unilever). Vastgesteld dient immers te worden, dat deze richtlijn geen bepalingen bevat met specifieke verplichtingen voor de lidstaten, die bij artikel 4, tweede alinea, in nationaal recht zouden zijn omgezet.

Verder bepaalt het EG-Hof dat, ingeval richtlijn 83/189 niet van toepassing is op de bepalingen van het decreet, de betrokken lidstaat krachtens artikel 3 lid 2 van richtlijn 75/422 de Commissie in kennis moet stellen van het ontwerp van deze nationale bepalingen. Op de vraag of een particulier vervolgens met een beroep op de omstandigheid dat een voorschrift niet overeenkomstig deze richtlijn is aangemeld kan vorderen dat deze bepaling niet aan hem kan worden tegengeworpen antwoord het EG-Hof ontkennend. Ook na de wijziging van artikel 3 lid 2 van richtlijn 75/442 blijft het arrest Enichem Base de te volgen rechtspraak: het artikel verleent particulieren met een beroep op de omstandigheid dat deze regeling zou zijn vastgesteld zonder kennisgeving aan de Commissie geen enkel recht dat zij voor de nationale rechterlijke instanties kunnen doen gelden ter verkrijging van de nietigverklaring of buitentoepassingverklaring.

Met betrekking tot de vraag of nog sprake is van schending van artikel 28 EG-verdrag de bepaling regelt dat de importeur van uit andere lidstaten afkomstige producten de verplichting oplegt verpakkingen te gebruiken die voldoen aan bepaalde technische voorschriften en op deze verpakkingen een logo aan te brengen oordeelt het EG-Hof dat indien de verwijzende rechter bepaalt dat artikel 4, tweede lid, geen verplichting tot merken of etiketteren inhoudt maar een algemene identificatieplicht voor verpakkingen, kan worden aangemerkt als een verkoopmodaliteit. De verwijzende rechter moet zelf nagaan of is voldaan aan de dienaangaande door de rechtspraak van het EG-Hof gestelde voorwaarden.

Korte analyse
In deze uitspraak heeft het EG-Hof voor het eerst nadrukkelijk vastgesteld dat de rechtsgevolgen van niet-toepasselijkheid door de nationale rechter bepaald dienen te worden.

Vijf elementen in deze uitspraak van het EG-Hof zijn van belang.

  • Ten eerste bevestigt het EG-Hof de vaste rechtspraak met betrekking tot de nadere invulling van het begrip "technische specificatie" in die zin dat, als een instantie of onderneming verplicht is ervoor te zorgen dat verpakkingen voldoen aan technische voorschriften, dit technische voorschriften zijn in de zin van richtlijn 83/189. Het gaat daarbij om de herkenbaarheid van het product, in casu een verplichting tot merken of etiketteren in te houden. Het oordeel of dit in casu wel of niet het geval is, wordt overgelaten aan de nationale rechter omdat het EG-Hof blijkbaar niet over de vereiste gegevens beschikt.
  • Ten tweede stelt het EG-Hof dat voor het begrip 'technisch voorschrift' er minimale verpakkingsverplichtingen voor de producenten en importeurs dienen te zijn bij het in de handel brengen van de producten. Ook hier ontbreekt het het EG-Hof aan de benodigde informatie om hier een oordeel over te geven en laat het EG-Hof dit oordeel aan de nationale rechter over.
  • Ten derde lijkt het EG-Hof een restrictieve uitleg te geven van art. 10 van de richtlijn omdat er niet te snel mag worden aangenomen dat er van implementatie sprake is, omdat de te implementeren richtlijn beleidsvrijheid laat bij de implementatie voor de lidstaten. Het feit dat de onderhavige bepaling ruimer kan worden beschouwd dan 'invulling geven aan', doet daaraan niet af.
  • In de vierde plaats bevestigt het EG-Hof - anders dan in de Securitel-zaak - de lijn in de jurisprudentie die is neergelegd in de zaak Enichem Base: particulieren hebben geen enkel recht dat zij voor de nationale rechter zouden kunnen doen gelden met een beroep op de omstandigheid dat een voorschrift niet overeenkomstig richtlijn 75/442 is aangemeld.
  • In de vijfde plaats bepaalt het EG-Hof dat een algemene identificatieverplichting voor verpakkingen die door een erkende onderneming worden verwijderd, moet worden aangemerkt als een verkoopmodaliteit. Dit betekent dat er geen Securitel-rechtsgevolgen aan verbonden zijn; niet-toepasselijkheid van de maatregel is daarmee niet aan de orde omdat het gaat om een informatieplicht. De nationale rechter beslist of er in casu sprake is van een identificatieverplichting. Als het een verkoopmodaliteit is, valt de maatregel buiten het regime van art. 28 EG (verbod op handelsbeperkingen tussen lidstaten).

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Deze uitspraak heeft geen directe gevolgen voor de nationale of Europese regelgeving. Wel is bestaand beleid mbt de Enichem Base uitspraak en het begrip 'technisch voorschrift' bevestigd. De uitleg van art. 10 van de notificatierichtlijn wordt hiernaast verder beperkt wat betreft de uitzondering dat implementatie van richtlijnen niet behoeft te worden genotificeerd. Ook wordt er een nadere definitie gegeven van het begrip 'verkoopmodaliteit'. Hiermee kan nader worden bepaald of een autonome nationale regeling onder de werkingssfeer van art. 28 EG valt. Tenslotte krijgt de nationale rechter bij notificatievraagstukken de ruimte om zelf te bepalen of er sprake is van een verplichting tot merken of etiketteren en of er sprake is van een verkoopmodaliteit.

Voorstel voor behandeling
De ICER zent het arrest en dit fiche ter kennisneming aan de Minister van Justitie. Hem wordt verzocht het door te zenden aan de Raad voor de Rechtspraak ter verdere verspreiding onder rechters. Hem wordt eveneens verzocht deze uitspraak te verwerken in de Notificatiehandleiding en in de EG-checklist.