C-159/15 Lesar
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 26 mei 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 12 juni 2015 Schriftelijke opmerkingen: 12 juli 2015 Trefwoorden: gelijke behandeling (arbeid/beroep); sociale zekerheid (pensioenen) Onderwerp Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep
Verzoeker Franz Lesar, geboren 1949, werkt van september 1963 – maart 1967 op een leerovereenkomst bij de federale post- en telegraafdienst. Deze overeenkomst gaat over in een dienstverband, waarnaast hij een opleiding volgt. Sinds juli 1972 heeft verzoeker een ‘publiekrechtelijk dienstverband’. In augustus 1973 wordt door zijn werkgever een beschikking genomen over zijn pensioentijdvakken: de periode vóór het ingaan van het publiekrechtelijk dienstverband dat voor pensioen meetelt wordt bepaald op vijf jaar en vijftien dagen (dat is gerekend vanaf de dag dat hij de leeftijd van 18 jaar bereikt). In maart 1974 wordt verzoeker een bedrag toegekend voor de dienstjaren vóór zijn 18e jaar waarin hij wel pensioenbijdrage betaalde. Op 1 september 2004 wordt verzoeker op pensioen gesteld. In februari 2005 volgt een beschikking van zijn werkgever waarin zijn pensioenbedrag wordt vastgesteld. Daarin wordt geen rekening gehouden met de dienstjaren vóór zijn 18e verjaardag. In augustus 2011 vraagt verzoeker herberekening. Dat verzoek wordt in augustus 2012 afgewezen op de grond dat het volgens de OOS Pensioenwet niet mogelijk is een rechtsgeldig berekend pensioen opnieuw vast te stellen of tijdvakken vóór indiensttreding in aanmerking te nemen die voor de leeftijd van 18 jaar liggen. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter. Verzoeker stelt dat door niet opnemen van de betreffende tijdvakken met name artikel 2 van RL 2000/78 is geschonden. Verweerster Telekom Austria stelt dat niet meetellen gerechtvaardigd is omdat aan verzoeker de voor die periode betaalde premie is gerestitueerd.
De verwijzende OOS rechter (Verwaltungsgerichtshof) gaat uit van in het arrest C-529/13 van het HvJEU bepaalde dat pensioen waarop federale ambtenaren krachtens de OOS pensioenwet recht hebben, dient te worden gelijkgesteld met een beloning van de ambtenaren in de zin van RL 2000/78. In de OOS pensioenwet is geregeld dat de uitkerende instantie zich voor de berekening van het pensioen enkel kan baseren op de voor pensioen in aanmerking genomen tijdvakken voor indiensttreding waarvoor een beschikking is genomen. De verwijzende rechter gaat er bij de uitleg van de nationale bepalingen van uit dat het in aanmerking nemen voor pensioen van tijdvakken vóór indiensttreding enerzijds en de berekening van het pensioen anderzijds verschillende bestuursrechtelijke kwesties zijn. De op verzoeker toegepaste regeling berust op verschil in behandeling op grond van leeftijd. Het HvJEU heeft in C-529/13 bepaald dat verschil in behandeling voor tijdvakken van onderwijs gerechtvaardigd kan zijn (artikel 6 RL) maar de verwijzende rechter vraagt zich af of dit ook opgaat voor de in het geding zijnde tijdvakken van verzoeker. Hij legt daarvoor het HvJEU de volgende samengestelde vraag voor: “Dienen artikel 2, leden 1 en 2, onder a), en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (hierna: „richtlijn”) aldus te worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als in het hoofdgeding, op grond waarvan tijdvakken van opleiding en tijdvakken van arbeid als werknemer in federale overheidsdienst, waarover premies voor de verplichte ouderdomsverzekering moesten worden betaald, voor het verkrijgen van een ambtenarenpensioen als tijdvakken vóór indiensttreding a) in aanmerking worden genomen voor zover die tijdvakken volgen op het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, in welk geval de socialeverzekeringsinstantie op grond van het socialeverzekeringsrecht aan de federale overheid voor het in aanmerking nemen van die tijdvakken een bedrag overmaakt, maar b) niet in aanmerking worden genomen voor zover zij voorafgaan aan het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, in welk geval aan de federale overheid voor dergelijke tijdvakken geen bedrag wordt overgemaakt en de verzekerde de premies voor de ouderdomsverzekering vergoed krijgt, met name gelet op het feit dat wanneer die tijdvakken naderhand krachtens het Unierecht in aanmerking moeten worden genomen, de mogelijkheid bestaat dat de socialeverzekeringsinstantie het vergoede bedrag van de ambtenaar terugvordert en dat naderhand voor die instantie de verplichting ontstaat om een bedrag over te maken aan de federale overheid?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-529/13 Felber Specifiek beleidsterrein: BZK en SZW