C-159/99, Commissie tegen Italië (vogelrichtlijn), arrest van 17 mei 2001
Datum arrest, zaaknummer, partijen HvJEG 17 mei 2001, zaak C-159/99, Commissie tegen Italiaanse Republiek
Betrokken departementen Alle departementen
Sleutelwoorden Niet nakoming - Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, PB 1979, L 103, blz. 1 - Ontvankelijkheid
Beleidsrelevantie In het kader van de procedure wegens verdragsschending op grond van artikel 226 EG kan de Commissie door middel van een aanvullend "met redenen omkleed advies" geen andere kwesties aan de orde stellen dan in de voorafgaande aanmaningsbrief zijn vervat.
Samenvatting feiten, redenering en dictum In 1992 werd in Italië de vogelrichtlijn in haar geheel in nationaal recht omgezet en ingevoerd. Echter, een aantal in het wild levende vogelsoorten mocht worden gevangen om als lokvogel te worden verkocht. Hiertoe behoorden de in het geding zijnde Italiaanse mus, de ringmus en de spreeuw.
Ook stond de betreffende wet de jacht toe op verschillende vogelsoorten, waaronder de in casu betrokken soorten. Deze soorten vielen echter niet onder de soorten die volgens bijlage II bij de richtlijn in Italië mogen worden bejaagd.
Bij circulaire van de minister van Landbouw van 1993 werden de gewesten erop gewezen dat de bedoelde vogelsoorten slechts mochten worden bejaagd en gevangen voorzover aan de in artikel 9 van de richtlijn gestelde voorwaarden voor afwijkingen was voldaan.
De Commissie zond de Italiaanse regering in 1993 overeenkomstig artikel 169 EG Verdrag (thans artikel 226 EG) een aanmaningsbrief. De Commissie verweet de Italiaanse Republiek in de aanmaningsbrief de jacht op, de vangst en het houden van een aantal in het wild levende vogelsoorten, waaronder de drie in het onderhavige beroep bedoelde soorten, in strijd met de richtlijn te hebben toegestaan. Ten aanzien van de circulaire stelde de Commissie dat enkel het in artikel 9 van de richtlijn geregelde stelsel van afwijkingen eventueel zou kunnen worden gebruikt om de jacht op en de vangst van soorten waarvoor de Italiaanse wet die praktijken toelaat, maar die niet in bijlage II van de richtlijn zijn opgenomen, toe te staan.
De Commissie wees er daarbij op dat implementatie door middel van een circulaire niet toereikend is om volledig aan het vereiste van rechtszekerheid te voldoen.
In 1997 zond de Commissie de Italiaanse Republiek een met redenen omkleed advies waarin zij de hiervoor vermelde grief formuleerde.
Vervolgens zond de Italiaanse regering de Commissie de tekst van een nieuw decreet ter uitvoering van de richtlijn. Na analyse van de inhoud van dat decreet zond de Commissie de Italiaanse republiek in 1998 een aanvullend met redenen omkleed advies waarin zij de Italiaanse Republiek verweet, wat de voorwaarden en wijze van toepassing van de afwijkingen van de verbodsbepalingen van de vogelrichtlijn betreft, een regeling te hebben ingevoerd die niet volledig in overeenstemming was met de eisen van artikel 9 van de richtlijn. De Commissie stelde vervolgens beroep in bij het Hof onder aanvoering van de in het eerste met redenen omkleed advies geformuleerde grief en van de in het aanvullende advies geformuleerde grief. De eerstgenoemde grief wordt door het Hof gegrond verklaard.
Met betrekking tot de tweede grief betoogt de Italiaanse regering in haar verweer voor het Hof, dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij niet binnen het door de aanmaningsbrief van 1993 aangegeven kader van het geschil valt. Het Hof stelt vast dat de Commissie in haar aanvullende met redenen omklede advies een nieuwe grief jegens de Italiaanse Republiek heeft geformuleerd die niet in de aanmaningsbrief was geformuleerd.
Volgens het Hof gaat deze wijziging van de grieven, ondanks de algemene formulering die voor een aanmaningsbrief is toegestaan, een simpele precisering van de eerste beknopte samenvatting van de grieven te boven, zodat de tweede grief van de Commissie in het kader van de onderhavige procedure niet kan worden onderzocht. Deze tweede grief, betreffende de uitvoering van artikel 9 van de vogelrichtlijn, wordt door het Hof daarom als niet-ontvankelijk afgewezen.
Korte analyse Volgens vaste rechtspraak van het Hof heeft de precontentieuze fase van de procedure tot doel de betrokken lidstaat in de gelegenheid te stellen, enerzijds de krachtens het gemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen na te komen en anderzijds naar behoren verweer te voeren tegen de door de Commissie geformuleerde grieven.
De aanmaningsbrief heeft tot doel het voorwerp van het geschil te bepalen en aan de lidstaat de gegevens te verschaffen die hij nodig heeft om zijn verweer voor te bereiden. Aan deze brief kunnen niet dezelfde eisen van volledigheid worden gesteld als aan het met redenen omklede advies. Die brief kan bestaan uit een eenvoudige eerste beknopte samenvatting van de in algemene zin uiteengezette bezwaren, terwijl het erop volgende met redenen omklede advies de grieven moet preciseren aan de hand van een coherente en gedetailleerde uiteenzetting van de redenen die de Commissie tot de overtuiging hebben gebracht, dat de betrokken lidstaat de krachtens het gemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen. Wanneer het met redenen omklede advies andere grieven bevat dan kunnen worden afgeleid uit de aanmaningsbrief, dienen deze grieven in de contentieuze procedure voor het Hof niet-ontvankelijk te worden verklaard.
In deze zaak trekt het Hof deze rechtspraak door naar de situatie waarin de Commissie een aanvullend met redenen omkleed advies heeft uitgebracht. Ook een dergelijk aanvullend advies moet zijn gebaseerd op de eerder uitgebrachte aanmaningsbrief en mag het daarin aangehouden kader niet te buiten gaan.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau Bij de formulering van de Nederlandse reactie op een aanvullend met redenen omkleed advies moet nauwgezet worden geanalyseerd of de inhoud van het aanvullend met redenen omkleed advies het kader van het geschil, zoals geformuleerd in de voorafgaande aanmaningsbrief, niet overschrijdt. Daarbij moet met name worden bezien of sprake is van "precisering" van wat in de aanmaningsbrief staat vermeld, of van nieuwe verwijten.
Voorstel voor behandeling De ICER zendt dit fiche en het arrest aan de Voorzitter van het "artikel 226 EG-Overleg" ter verspreiding onder de leden.