C-16/24 Sinalov

Contentverzamelaar

C-16/24 Sinalov

Prejudiciële hofzaak 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    26 maart 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    12 mei 2024

Trefwoorden: rechterlijke onafhankelijkheid; bevoegdheidsverdeling

Onderwerp:

-             Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU): artikel 19, lid 1, tweede alinea;

-             Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest): artikel 47;

-             Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit;

-             Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel.

Feiten:

Deze zaak gaat over een bevoegdheidsconflict tussen een nationale rechter en de president van zijn rechtbank over de wijze waarop het in de lidstaat toepasselijke beginsel van willekeurige toewijzing van zaken moet worden toegepast. Er was een strafzaak die werd toegewezen aan rechter ‘Ivo’. Nadat de rechtsprekende formatie ontbonden werd, is de strafzaak doorverwezen naar een andere rechtbank, waarbij dezelfde rechter werd aangesteld. De president van de afdeling strafzaken heeft hierna het systeem voor de toewijzing van zaken toegepast, wat een willekeurige toewijzing inhoudt, en een andere rechter aangewezen in de zaak. Rechter Ivo is het niet eens met deze beslissing, omdat volgens hem elke rechter bevoegd is om over zijn eigen bevoegdheid te oordelen, en dat dus niet de president hier verantwoordelijk voor is.

Overweging:

De verwijzende rechter wil weten of de onafhankelijkheid van een rechter in het gedrang komt wanneer de beoordeling over de bevoegdheid alleen gemaakt kan worden door de president van de betrokken rechtbank. Hiervoor is het nodig om te weten of deze kwestie een juridische kwestie betreft of een administratieve kwestie, omdat de rechterlijke bevoegdheden worden uitgeoefend door de rechter en de administratieve bevoegdheden door de president van de rechtbank.

Prejudiciële vraag:

Is het verenigbaar met artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU en artikel 47 van het Handvest dat een nationale wet die als beginsel van rechtsbedeling voorziet in de willekeurige aanwijzing van rechters voor het behandelen en afdoen van strafzaken, aldus wordt uitgelegd dat in geval van twijfel of dit beginsel in een reeds door de president van de rechtbank toegewezen zaak geschonden is, die twijfel aldus moet worden weggenomen

1) dat dit een juridische kwestie betreft waarover de met de behandeling van de zaak belaste rechter beslist, ook na de partijen te hebben gehoord en in de procedure in hoger beroep, of

2) dat dit een administratieve kwestie betreft waarvan de beoordeling onder de uitsluitende bevoegdheid valt van de president van de rechtbank, en bovendien aldus wordt uitgelegd dat wanneer de eerste rechter aan wie de zaak is toegewezen, van mening is dat volgens genoemd beginsel een andere rechter de zaak dient te behandelen en de zaak naar die rechter doorverwijst, en de tweede rechter die de behandeling van de zaak heeft overgenomen, eerst beslist om de partijen in een procedure op tegenspraak te horen en vervolgens zelfstandig over zijn eigen bevoegdheid oordeelt, deze twee rechters een tuchtrechtelijke overtreding begaan, aangezien zij door hun gedrag de reputatie van de rechterlijke macht aantasten en hun ambtelijke plichten verzaken?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-791/19 Commissie/Polen; C-896/19 Repubblika; C-585/18, C-624/18 en C-625/18 A. K. e.a.; C-824/18 A.B. e.a.; C-192/18 Commissie/Polen; C-619/18 Commissie/Polen

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten