C-165/01, Betriebsrat, arrest van 10 juli 2003

Contentverzamelaar

C-165/01, Betriebsrat, arrest van 10 juli 2003

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie EG van 10 juli 2003, zaak C-165/01, Betriebsrat der Vertretung der Europäischen Kommission in Österreich tegen Europäischen Gemeinschaften, Kommission der Europäischen Gemeinschaften

Betrokken departementen
SZW, BZ

Sleutelwoorden
Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen - Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden - Plaatselijke functionarissen - Vertegenwoordiging van de Commissie in Oostenrijk - Toepasselijkheid van nationale wetgeving inzake vertegenwoordiging en verdediging van werknemersbelangen

Beleidsrelevantie
Uit dit arrest volgt dat instellingen en agentschappen van de Europese Gemeenschappen (en niet van de Europese Unie!) die hier te lande zijn gevestigd niet altijd zijn onderworpen aan dwingendrechtelijke bepalingen van Nederlands recht. Vastgesteld kan worden dat de WOR niet van toepassing is op werknemers die bij deze instellingen werkzaam zijn. Op dit moment kan men in Nederland denken aan de Vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Den Haag en aan het Instituut voor Energie te Petten (onderdeel van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek).

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: de Europese Commissie) heeft in de afzonderlijke lidstaten een Vertegenwoording ingericht. Deze Vertegenwoordiging heeft onder meer tot taak de plaatselijke bevolking in te lichten over Europese thema's.

De personeelsleden van de Europese Gemeenschappen zijn onder te verdelen in twee groepen. Allereerst zijn er de ambtenaren die ingevolge artikel 1 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: Statuut) zijn aangesteld bij schriftelijk besluit van het daartoe bevoegde gezag. De tweede groep betreft de personeelsleden die ingevolge artikel 1 van de Regeling Andere Personeelsleden (hierna: RAP) worden aangesteld op grond van een arbeidsovereenkomst en de hoedanigheid kunnen hebben van tijdelijk functionaris, hulpfunctionaris, plaatselijk functionaris of bijzonder adviseur. Artikel 79 van de RAP bepaalt dat de arbeidsvoorwaarden van plaatselijke functionarissen worden vastgesteld aan de hand van de voorschriften en gebruiken ter plaatse waar de functionaris zijn werkzaamheden moet verrichten.

In maart 1998 kozen de plaatselijke functionarissen werkzaam bij de Vertegenwoordiging van de Commissie in Wenen een ondernemingsraad naar Oostenrijks recht. De leiding van de Vertegenwoordiging uitte hiertegen geen bezwaren. Eind oktober 1998 wenste deze ondernemingsraad geïnformeerd te worden over de instelling van een controle-installatie waardoor, middels een kaart bij de toegang tot het kantoor van de Vertegenwoordiging, persoonlijke gegevens van de werknemers werden opgeslagen. Omdat de Vertegenwoordiging haar informatieplicht niet nakwam, vorderde de ondernemingsraad voor de rechter dat de Vertegenwoordiging verplicht zou worden de gevraagde informatie te verstrekken en alle tot dan toe onrechtmatig geïnstalleerde installaties te ontmantelen.

De Vertegenwoordiging betoogde voor de Oostenrijkse rechter dat de vordering moest worden afgewezen omdat de ondernemingsraad, ingesteld naar Oostenrijks recht, geen procesbevoegdheid heeft. Bij de Vertegenwoordiging functioneerde immers ook al het, ingevolge artikel 9 van het Satuut, ingestelde personeelscomité. Dit personeelscomité behartigt de belangen van alle personeelsleden werkzaam bij de Vertegenwoordiging. Twee organen binnen één onderneming die de belangen van de personeelsleden behartigen zou volgens de Vertegenwoordiging kunnen leiden tot conflicten en de goede werking van de Vertegenwoordiging in gevaar kunnen brengen. Bovendien werden de Oostenrijkse bepalingen op dit punt door de voorrang van het gemeenschapsrecht verdrongen door de voorschriften van het Statuut inzake het personeelscomité.

Namens de Nederlandse regering is tijdens de mondelinge behandeling voor het Europese Hof van Justitie ingezet op toepasselijkheid van de Oostenrijkse bepalingen inzake de ondernemingsraad op de plaatselijke functionarissen. Naar de mening van Nederland geldt voor alle vestigingen van internationale organisaties dat zij in beginsel zijn onderworpen aan het dwingend recht van het land van vestiging, tenzij in een internationale overeenkomst of verdrag uitdrukkelijk anders is bepaald. Daarnaast was van belang dat de Oostenrijkse bepalingen de werknemers een veel verdergaande bescherming bieden dan de aanspraken die voortvloeien uit de medezeggenschapsregeling in het Statuut. Ook daarom dient het Oostenrijkse recht inzake medezeggenschap op de plaatselijke functionarissen van toepassing te zijn. Dit zou slechts anders zijn indien de 'gemeenschapsrechtelijke' regeling gelijkwaardig is aan de Oostenrijkse regeling.

Dit betoog is echter door het Hof niet aanvaard. Naar de mening van het Hof heeft de gemeenschapswetgever ervoor gezorgd dat de plaatselijke functionarissen kunnen deelnemen aan de behartiging van de belangen van het personeel, onder zelfde voorwaarden als die welke gelden voor de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen. De goede werking van de gemeenschapsinstellingen zou echter aldus het Hof in gedrang kunnen komen indien enerzijds, alle personeelsleden van een gemeenschapsinstelling binnen het kader van het personeelscomité en, anderzijds, een bepaalde categorie van personeelsleden binnen het kader van een orgaan dat is opgericht op grond van de nationale wetgeving van de staat waar zij hun werkzaamheden verrichten, tegelijk de rechten inzake vertegenwoordiging en behartiging van de belangen van het personeel uitoefenen die hun respectievelijk door het Statuut en door de nationale wetgeving zijn verleend.

Korte analyse
Uit dit arrest volgt dat instellingen van de Europese Gemeenschappen die hier te lande zijn gevestigd niet altijd zijn onderworpen aan dwingendrechtelijke bepalingen van Nederlands recht. Vastgesteld kan worden dat de WOR niet van toepassing is op werknemers die bij deze instellingen werkzaam zijn. Het arrest beantwoordt niet de vraag of dwingendrechtelijke bepalingen van Nederlands recht van toepassing zijn, indien op gemeenschapsniveau op dat punt geen voorzieningen zijn getroffen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Het arrest heeft geen gevolgen voor de Nederlandse wet- en regelgeving of het beleid. Wel dient men er alert op te zijn dat bepalingen van dwingend Nederlands recht niet in alle gevallen van toepassing zijn op personeel dat werkzaam is bij diensten van de Europese Gemeenschappen.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche ter kennisneming aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van SZW.