C-167/01, Inspire Art, arrest van 30 september 2003

Contentverzamelaar

C-167/01, Inspire Art, arrest van 30 september 2003

Datum arresten, zaaknummer, partijen
Arresten van het Hof van Justitie van 5 november 2002, C-208/00, Überseering en van 30 september 2003, C-167/01, Inspire Art.

Betrokken departementen
EZ, Fin, Jus

Sleutelwoorden
Artikel 43 EG, 46 EG en 48 EG - Vennootschap naar recht van een lidstaat, die aldaar haar statutaire zetel heeft - Vennootschap welke haar vrijheid van vestiging in een ander lidstaat uitoefent - Vennootschap welke volgens het recht van de ontvangende lidstaat wordt geacht haar werkelijke bestuurszetel naar het grondgebied van die staat te hebben verplaatst - Niet-erkenning door ontvangende lidstaat van rechtsbevoegdheid van de vennootschap en van haar procesbevoegdheid - Beperking van de vrijheid van vestiging voor rechtspersonen in EU - Rechtvaardiging.

Beleidsrelevantie
Überseering
De artikelen 43 en 48 EG verzetten zich tegen de niet-erkenning van rechts- en procesbevoegdheid van een voor de Duitse rechter als eiser optredende Nederlandse B.V., welke geacht wordt hoofdbestuur te houden in Duitsland.

Inspire Art
(1) De elfde richtlijn voorziet in uitputtende harmonisatie van de informatieverplichtingen die lidstaten mogen opleggen aan filialen van vennootschappen uit een andere lidstaat. Dit betekent dat de verdergaande informatieverplichtingen in Wet op de formeel buitenlandse vennootschap, niet zijn toegestaan.
(2) De voorwaarden betreffende het minimumkapitaal en de daarbij behorende bestuurdersaansprakelijkheid uit hoofde van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschap vormen een niet te rechtvaardigen belemmeringen op de vrijheid van vestiging.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum Überseering
De in augustus 1990 naar Nederlands recht opgerichte en ingeschreven B.V. Überseering heeft in oktober 1990 een perceel te Düsseldorf gekocht en in 1992 een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten met NCC. In 1994 verkregen twee te Düsseldorf woonachtige Duitse onderdanen alle aandelen van Überseering. In 1996 vorderde Überseering voor de Duitse rechter van NCC schadevergoeding wegens niet- nakoming van de aannemingsovereenkomst. Het beroep van Überseering werd niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van rechtsbevoegdheid.

Naar Duits (internationaal privaat) recht moet de rechtsbevoegdheid van een vennootschap worden beoordeeld op basis van het recht van de plaats waar de werkelijke zetel is gevestigde (zeteltheorie) en niet op basis van het recht waar de vennootschap is opgericht (incorporatieleer). Dit geldt ook als een vennootschap haar werkelijke zetel heeft verplaatst na in een andere staat rechtsgeldig te zijn opgericht. Na haar oprichting zijn alle aandelen van Überseering verworven door Duitse onderdanen. Dit betekent, dat de vennootschap -naar Duits recht- wordt geacht haar werkelijke zetel te hebben verplaatst naar Duitsland. Op grond van het Duitse recht is een vennootschap die haar werkelijke zetel naar Duitsland heeft verplaatst geen drager van rechten en plichten en kan zij niet optreden in rechte tenzij ze in Duitsland opnieuw wordt opgericht.

De prejudiciële vraag heeft betrekking op de verenigbaarheid van het Duitse recht zoals hierboven omschreven met de vrijheid van vestiging. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of een vennootschap die volgens het recht van een lidstaat is opgericht (hierna " land van oprichting"), door een andere lidstaat (hierna "gastland") moet worden erkend, ook als de werkelijke zetel zich niet (meer) in het land van oprichting bevindt.

Het Hof bepaalt dat de erkenning van buitenlandse vennootschappen een noodzakelijke voorwaarde is voor de uitoefening van hun vrijheid van vestiging. Voor zover een rechtsgeldig in een lidstaat opgerichte vennootschap haar werkelijke zetel verplaatst naar een andere lidstaat, moet de tweede lidstaat de gemeenschapsbepalingen inzake het vrije verkeer van vestiging in acht nemen. Het ontzeggen van rechtsbevoegdheid aan een vennootschap die geldig is opgericht in een andere lidstaat, en daar haar statutaire zetel heeft, op grond dat de vennootschap haar werkelijke zetel naar zijn grondgebied zou hebben verplaatst, is in strijd met het vrijheid van vestiging. De beoordeling omtrent een rechtvaardiging van de beperking van de vrijheid van vestiging valt negatief uit. Het Hof stelt dat de te beschermen belangen van vennootschapscrediteuren, werknemers, minderheidsaandeelhouders of de fiscus beperkende maatregelen kunnen rechtvaardigen. Echter, deze belangen rechtvaardigen niet dat een vennootschap die in een andere lidstaat rechtsgeldig is opgericht en er haar statutaire zetel heeft, de rechts- en procesbevoegdheid wordt ontzegd in de lidstaat naar waar de vennootschap haar werkelijke bestuurszetel heeft verplaatst.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum Inspire Art
Het Kantongerecht te Amsterdam heeft het Hof twee prejudiciële vragen voorgelegd over de uitlegging van de artikelen 43 EG en 48 EG alsmede over de rechtvaardiging krachtens artikel 46 EG. Het gaat met name om de vraag of het Nederlandse filiaal van de in het Verenigd Koninkrijk opgerichte vennootschap Inspire Art Ltd., die alleen activiteiten in Nl uitoefent, in het Nederlandse handelsregister moet worden ingeschreven met de toevoeging formeel buitenlandse vennootschap. Volgens de Nederlandse Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen (hierna: WFBV) moet deze toevoeging in het handelsregister worden opgenomen en moet zij nadien ook in het handelsverkeer worden gevoerd. Het Kantongerecht vraagt of deze regeling verenigbaar is met de bepalingen van de vrijheid van vestiging. De vragen betreft ook andere rechtsregels die de vrijheid van vestiging kunnen beperken, zoals het minimumkapitaal, de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders en specifieke formele vereisten.

Het Hof oordeelt dat de vrijheid van vestiging in de weg staat aan een aantal kernbepalingen van de WFBV. De uitspraak van het Hof maakt een onderscheid tussen de verplichtingen uit de WFBV die binnen de werkingssfeer van de Elfde richtlijn vallen en bepalingen die daarbuiten vallen. Het Hof onderzoekt in de beide gevallen ook de sanctie op de niet-naleving van de verschillende verplichtingen (de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders ex artikel 4 lid 4 WFBV).

  • Ad 1 - Verplichtingen WFBV die binnen de werkingssfeer van de Elfde richtlijn vallen:
    Het gaat hier om informatieverplichtingen (zoals bijvoorbeeld de verplichte aanduiding als formeel buitenlandse vennootschap in het handelsregister) die verder gaan dan in de Elfde richtlijn voorzien. Het Hof oordeelt dat de Elfde richtlijn voorziet in uitputtende harmonisatie van de informatieverplichtingen die lidstaten mogen opleggen aan filialen van vennootschappen uit een andere lidstaat. De in de WFBV opgenomen verdergaande informatieverplichtingen zijn derhalve niet toelaatbaar. Overigens bevat de WFBV ook verplichtingen ten aanzien van openbaarmaking die wel zijn voorzien door de Elfde richtlijn (bijvoorbeeld artikel 2,lid 1 WFBV). De Elfde richtlijn bepaalt, dat de lidstaten passende sancties moeten stellen aan de niet-naleving van de openbaarmakingsplichten. De in artikel 4 lid 4 WFBV voorziene sanctie is de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders. Met betrekking hiertoe overweegt het Hof dat de nationale rechter moet onderzoeken of formeel buitenlandse vennootschappen door de WFBV sanctie niet ongunstiger worden behandeld dan Nederlandse vennootschappen.
  • Ad 2 - Bepalingen die buiten de werkingssfeer van de Elfde richtlijn vallen:
    Het gaat hier om de voorwaarde betreffende het minimumkapitaal (artikel 4 lid 1 en 2 WFBV) en de daarbij behorende sanctie van bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 4 lid 4 WFBV). Het Hof oordeelt op basis van de volgende redenering dat de voorwaarden betreffende het minimumkapitaal en de daarbijbehorende sanctie van bestuurdersaansprakelijkheid in strijd zijn met de artikelen 43 en 48 EG: De genoemde bepalingen uit de WFBV vormen een belemmering van het vrije verkeer van vestiging. Het is hierbij niet van belang dat het gaat om een zogenaamde brievenbusvennootschap (een vennootschap in een lidstaat enkel is opgericht met het doel om zich te vestigen in een tweede lidstaat om daar al haar economische activiteiten te ontplooien). De reden waarom een vennootschap voor oprichting in een lidstaat kiest heeft (afgezien van het geval van fraude) geen gevolg voor de regels inzake de vrijheid van vestiging. Het arrest Daily Mail (zaak 81/87) op grond waarvan de lidstaten vrij zijn om het op een vennootschap toepasselijk recht te bepalen, is alleen van toepassing op betrekkingen tussen een vennootschap en de lidstaat van oprichting en is derhalve niet van toepassing in de betrekking tussen een buitenlandse vennootschap en het ontvangstland.

Het vorenstaande betekent dat gekeken moet worden of de belemmering kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 46 EG of op grond van dwingende redenen van algemeen belang. De bescherming van schuldeisers, de bestrijding van oneigenlijk gebruik van de vrijheid van vestiging, de waarborging van de fiscale controles en de eerlijkheid van de handelstransacties zijn dwingende redenen van algemeen belang. Onderzocht wordt of de bepalingen (a) non-discriminatoir, (b) proportioneel en (c) noodzakelijk zijn. Aan de voorwaarden is niet voldaan. Ten eerste presenteert Inspire Art zich als een vennootschap naar Engels recht en zijn potentiële schuldeisers op die manier voldoende geïnformeerd van het feit dat zij onder een andere wettelijke regeling valt ten aanzien van het minimumkapitaal en de daarbij behorende sanctie van bestuurdersaansprakelijkheid. Voorts kunnen zij zich beroepen op de beschermingsbepalingen uit de Vierde en Elfde richtlijn. Ten tweede is het enkele feit dat een vennootschap geen activiteiten ontplooit in de lidstaat waar zij is gevestigd geen bewijs van misbruik of bedrog op grond waarvan het recht op vrije vestiging kan worden ontzegd. Ten derde zijn ten aanzien van de waarborging van de fiscale controles en de eerlijkheid van de handelstransacties geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat de maatregelen aan de genoemde criteria voldoen.

Korte analyse
De beide arresten zetten de lijn van het Hof in het arrest Centros (zaak C-212/97) voort. De kern van de Centros lijn is dat in andere lidstaten opgerichte vennootschappen moeten worden erkend. Zo was in Centros bepaald, dat een in het Verenigd Koninkrijk opgerichte vennootschap in Denemarken niet mag worden geweigerd, omdat niet aan de Deense minimumkapitaaleis was voldaan. Uit Überseering blijkt, dat aan in andere lidstaten opgerichte vennootschappen de rechtsbevoegdheid niet mag worden ontzegd. Uit Inspire Art blijkt onder meer, dat het arrest Daily Mail op grond waarvan de lidstaten vrij zijn om het op een vennootschap toepasselijk recht te bepalen, niet van toepassing is op de relatie tussen een buitenlandse vennootschap en het ontvangstland. Uit de beide arresten blijkt dat de ruimte die gastlanden hebben voor het stellen van aanvullende regels inzake deze vennootschappen zeer beperkt is. Zulks ook als het gaat om brievenbusvennootschappen (U-bochtconstructies).

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Voor Nederland betekent de uitspraak in Überseering dat de thans al geldende incorporatieleer zonder beperkingen moet worden toegepast. Voor landen die de werkelijke zetelleer hanteren (o.a. Duitsland, Oostenrijk en Italië) zijn de gevolgen waarschijnlijk groter. Zij kunnen niet langer met een beroep op hun stelsel van internationaal privaatrecht eisen dat een vennootschap uit een andere lidstaat die de werkelijke zetel op hun grondgebied heeft, ook voldoet aan hun regels van vennootschapsrecht.

De uitleg die het Hof in Inspire Art geeft aan de vrijheid van vestiging leidt ertoe dat lidstaten de vennootschappen die rechtsgeldig zijn opgericht in een andere lidstaat in beginsel onverkort moeten erkennen zonder het opleggen van aanvullende verplichtingen. Toegestane rechtvaardigingsgronden zijn artikel 46 EG (openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid), misbruik van recht en andere dwingende redenen van algemeen belang. Aangezien aan het tegengaan van U-bochtconstructies veelal economische motieven ten grondslag liggen, zal een beroep op artikel 46 EG niet kansrijk zijn. Ten aanzien van het tegengaan van misbruik geldt dat het moet gaan om maatregelen tegen concrete gevallen. Van belang is hierbij voorts dat het enkele feit dat sprake is van een U-bochtconstructie geen misbruik oplevert. Ook de omstandigheid dat geen enkele activiteit in het land van oprichting wordt ontplooid is niet relevant. Het Hof geeft geen aanwijzingen over wanneer wel sprake is van misbruik. Voor wat betreft de rechtvaardiging door andere dwingende redenen van algemeen belang heeft het Hof erkend dat bescherming van de schuldeisers (waaronder ook de fiscus, de werknemers en de aandeelhouders) een rechtvaardiging kan zijn mits de beperkingen (a) non-discriminatoir, (b) noodzakelijk (geschikt) en (c) evenredig zijn. Aan deze drie voorwaarden wordt strikt getoetst. Het vorenstaande geldt alleen indien en voorzover geen harmonisatie heeft plaats gevonden op het beleidsterrein terzake.

Bij de toets moeten alle omstandigheden, waaronder ook de bescherming van Europese richtlijnen in aanmerking worden genomen. Zo worden crediteuren van EU-vennootschappen, beschermd door informatieverplichtingen ten aanzien van het handelsregister (de Eerste en de Elfde richtlijn) en verplichtingen in het kader van de jaarrekening (de Vierde en de Zevende richtlijn). Voorts kan een schuldeiser ingeval van faillissement van een buitenlandse vennootschap bescherming ontlenen aan EG verordening nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PbEG L 160).

De WFBV dient naar aanleiding van dit arrest te worden gewijzigd. Met name dient een aantal preventieve instrumenten voor het bestrijden van formeel buitenlandse vennootschappen die zijn opgericht in de EU of de EER komen te vervallen, althans te worden aangepast. Zoals hierboven al werd opgemerkt, gaat het hierbij in ieder geval om informatieverplichtingen, om regels inzake het minimumkapitaal en de daaraan verbonden sanctie van hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders ingeval van overtreding van de regels.

Omdat de vrijheid van vestiging niet geldt voor vennootschappen die zijn opgericht naar het recht van een staat van buiten de EU of de EER, kan de toepassing van de WFBV op die vennootschappen onverkort gehandhaafd worden. Het belang van toepassing van de WFBV is hier ook groter, omdat de bescherming die de EU vennootschapsrichtlijnen aan derden bieden voor formeel buitenlandse vennootschappen uit derde landen niet geldt. De WFBV zorgt er in die gevallen onder andere voor dat de formeel buitenlandse vennootschap een minimumkapitaal heeft en dat schuldeisers in het Nederlandse handelsregister een jaarrekening kunnen raadplegen die voldoet aan de eisen van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Op dit moment (februari 2004) ligt er overigens een voorstel tot wetswijziging bij de Raad van State, die het toepassingsbereik van de WFBV beperkt tot vennootschappen die zijn opgericht naar het recht van een Staat van buiten de EU of EER. De Kamers van Koophandel hebben naar aanleiding van de uitspraak hun beleid reeds aangepast door de WFBV niet meer toe te passen bij inschrijving van een EU of EER vennootschap.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het arrest en het fiche ter kennisneming aan de Ministers van Financiën, Economische Zaken en Justitie. De ICER verzoekt de Minister van Justitie om te rapporteren welke wijzigingen in de WFBV zijn aangebracht.