C-170/96, Commissie tegen Raad, arrest van 12 mei 1998

Contentverzamelaar

C-170/96, Commissie tegen Raad, arrest van 12 mei 1998

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van 12 mei 1998 in zaak C-170/96, Commissie tegen Raad

Sleutelwoorden
Handeling van de Raad - Gemeenschappelijk optreden met betrekking tot de luchthaventransitregeling - Rechtsgrondslag

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De Commissie heeft krachtens artikel 173 EG-Verdrag verzocht om nietigverklaring van het gemeenschappelijk optreden van 4 maart 1996, door de Raad aangenomen op grond van art. K.3 van het Verdrag betreffende de EU, met betrekking tot de luchthaventransitregeling (96/197/JBZ, hierna: de handeling). Blijkens de tweede overweging van deze handeling beoogt zij het beleid van de lidstaten ter zake van het voorschrijven van een luchthaventransitvisum te harmoniseren teneinde het luchtverkeer beter in de hand te houden dat, met name door inreisverzoeken of door feitelijke inreis tijdens luchthaventransit, een belangrijk middel vormt om het grondgebied van de lidstaten te betreden met het oog op met name illegale vestiging aldaar.

Volgens artikel 1 van de handeling wordt onder luchthaventransitvisum verstaan "de vergunning die onderdanen van bepaalde derde landen ... nodig hebben om door de internationale zone van de luchthavens van de lidstaten te mogen doorreizen". Met zijn beroep wil de Commissie erkend zien, dat de Raad, door de handeling vast te stellen op basis van artikel K.3, lid 2, sub b, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 100 C EG-Verdrag heeft geschonden. In art. 100 C wordt o.m. bepaald dat de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen de derde staten bepaalt waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum.

Bevoegdheid van het Hof
Het Verenigd Koninkrijk, als interveniërende partij etr ondersteuning van de Raad, betwist de bevoegdheid van het Hof om kennis te nemen van dit geschil, aangezien de handeling gebaseerd is op art. K.3 en daarmee niet behoort tot de handelingen die het Hof ingevolge art. 173 nietig kan verklaren. Het Hof merkt dienaangaande op dat het Hof erop toe dient te zien dat handelingen, gebaseerd op art. K.3, geen inbreuk maken op de bevoegdheden die de bepalingen van het EG-Verdrag aan de Gemeenschap toekennen. Het Hof is derhalve bevoegd om na te gaan of de handeling afbreuk doet aan de bevoegdheid van de Gemeenschap krachtens art. 100 C EG-Verdrag en haar nietig te verklaren indien de handeling op art. 100 C had moeten worden gebaseerd.

Ten gronde
Volgens de Commissie doelen de woorden "overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten" in artikel 100 C van het Verdrag op de fysieke binnenkomst van onderdanen van derde landen op het grondgebied van de lidstaten. Dienaangaande betoogt zij, dat de doorreis via de internationale zone van een luchthaven in een lidstaat als een binnenkomst op het grondgebied van die lidstaat moet worden beschouwd, aangezien de reizigers die zich in de internationale zone bevinden, noodzakelijkerwijze de grens van de betrokken lidstaat hebben moeten overschrijden. Volgens de Commissie volgt daaruit, dat bij doorreis via de internationale zone van een luchthaven wordt voldaan aan het in artikel 100 C EG-Verdrag neergelegde criterium van overschrijding van een buitengrens, zodat de Gemeenschap krachtens deze bepaling bevoegd is, de regels inzake luchthaventransit vast te stellen.

De Raad daarentegen is van mening dat artikel 100 C doelt op de overschrijding van een grenscontrolepost. Aangezien het luchthaventransitvisum, zoals uit de handeling blijkt, de houder ervan niet toestaat om de grenzen van de staat van doorreis te overschrijden voor toegang tot en verkeer op het grondgebied van deze lidstaat, valt de bevoegdheid voor het vaststellen van de regels inzake luchthaventransit dus niet onder artikel 100 C.

Het Hof overweegt dat om de strekking van de woorden "bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten" van artikel 100 C van het Verdrag te bepalen, zij moeten worden uitgelegd in het licht van artikel 3, sub d, EG-Verdrag, volgens hetwelk het optreden van de Gemeenschap ten einde de in artikel 2 genoemde doelstellingen te bereiken, mede omvat: "maatregelen inzake binnenkomst en verkeer van personen in de interne markt, overeenkomstig artikel 100 C". In dat licht heeft artikel 100 C van het Verdrag enkel betrekking op visa die de houders ervan het recht verlenen, de buitengrenzen van een lidstaat langs deze grensover gangen te overschrijden om gedurende de periode en onder de voorwaarden die in deze visa zijn bepaald, in de interne markt te verblijven of te reizen. Een luchthaventransitvisum wordt evenwel afgegeven in een situatie waarin de vliegtuigpassagier die uit een derde land komt, in de luchthaven blijft waar het vliegtuig is geland, om aan boord te gaan van hetzelfde vliegtuig of een ander vliegtuig met een ander derde land als bestemming. Een luchthaventransitvisum verleent de houder ervan derhalve niet het recht om de buitengrenzen van de lidstaten te overschrijden in de zin van artikel 100 C EG-Verdrag. Derhalve moet worden vastgesteld, dat de handeling niet onder deze bepaling valt. Het Hof verwerpt het beroep.

Korte analyse
In dit arrest wordt de afbakening tussen eerste en derde pijler verder verfijnd. Het Hof verklaart zich bevoegd om kennis te nemen van geschillen over de rechtsbasis van derde- pijler-besluiten, teneinde te toetsen of deze besluiten in wezen binnen de eerste pijler tot stand hadden moetn worden gebracht. De Raad kan zijn handelen bijgevolg niet aan rechterlijke toetsing onttrekken door een rechtsbasis in de derde pijler te kiezen.

Eerste analyse van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Bij het kiezen van een rechtsbasis voor besluiten die zich op het snijvlak van derde pijler en EG-Verdrag bevinden, kan dit arrest als richtsnoer dienen.

Voorstel voor behandeling
Het fiche wordt ter informatie aan de ICER gezonden.