C-174/02 en C-175/02, Pape, arrest van 13 januari 2005
Signaleringsfiche Pape Arresten van het Hof van Justitie van 13 januari 2005, C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant tegen Staatssecretaris van Financiƫn en C-175/02, Pape tegen Minister van LNV.
Betrokken departementen LNV, FIN
Sleutelwoorden Staatssteun - bestemmingsheffing - heffing bestemd voor de financiering van de steunmaatregel - toepassing artikel 88, derde lid, EG op heffingen
Beleidsrelevantie Bij het beoordelen of een nationale heffing bij de Commissie moet worden aangemeld als steunmaatregel, moet worden bekeken of er een 'dwingend bestemmingsverband' bestaat tussen deze heffing en de steunmaatregel (de vrijstelling van de heffing).
Samenvatting van feiten, redenering en dictum Streekgewest Westelijk Noord-Brabant Op grond van de Nederlandse Wet Belastingen op Milieugrondslag (WBM) is over elke afgifte van afvalstoffen bij een verwerkingsinstallatie een heffing verschuldigd. Deze regeling werd aangevochten omdat de afvalstoffenheffing in strijd met het standstill-beginsel van artikel 88 lid 3 EG zou zijn geheven. Met de heffing zou een onrechtmatige steunmaatregel worden gefinancierd. De Hoge Raad heeft hierover een aantal prejudiciƫle vragen gesteld die als volgt kunnen worden samengevat:
Met betrekking tot de eerste vraag overweegt het Hof dat een justitiabele zich op het standstill-beginsel kan beroepen, ongeacht of hij wordt geraakt door concurrentievervalsing als gevolg van een steunmaatregel.
Met betrekking tot de tweede vraag antwoordt het Hof dat er een 'dwingend bestemmingsverband' moet bestaan tussen de opbrengst van een heffing en de betrokken steunmaatregel (i.c. vrijstelling van de afvalstoffenbelasting). Dat de steun wordt toegekend in de vorm van een belastingvrijstelling of dat het door deze vrijstelling teweeggebrachte verlies (voor de nationale begroting) wordt gecompenseerd door een belastingverhoging, volstaat op zich niet om een dergelijk verband te doen ontstaan.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum Pape Deze zaak betrof de Nederlandse mestoverschottenheffing. Ook hier stelde de Hoge Raad het Hof de vraag of artikel 88 lid 3 EG het invoeren van een heffing verbood die bestemd was ter financiering van een steunmaatregel, ongeacht de intensiteit van het verband tussen de bestemmingsheffing en de betrokken steunmaatregel.
Het Hof overweegt ook hier dat artikel 88 lid 3 EG alleen op een heffing van toepassing is indien sprake is van een 'dwingend bestemmingsverband'. Het Hof beoordeelt dit aan de hand van de relevante nationale regeling. Naar het oordeel van het Hof laat de Meststoffenwet de verdeling van de opbrengst over de verschillende bestemmingen over aan de bevoegde autoriteiten. De opbrengst van de heffing is dus niet rechtstreeks van invloed op de omvang van de steun. Hiermee geldt het standstill-beginsel van artikel 88 lid 3 EG-Verdrag niet voor de heffing.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten Alleen heffingen die geheel of gedeeltelijk verplicht bestemd zijn voor de financiering van de steunmaategel, vallen onder de standstill-verplichting van artikel 88 lid 3 EG en mogen dus niet worden opgelegd voordat de steunmaatregel is goedgekeurd door de Europese Commissie. Voorzover de heffing wel gebruikt wordt voor de financiering van een maatregel maar er geen dwinged bestemmingsverband bestaat, hoeft goedkeuring dus niet te worden afgewacht.
Onduidelijk is of het Hof zich in eerstgenoemd arrest uitspreekt over de vraag of het nationaal (proces)recht nog beperkingen mag stellen aan de rechten die justitiabelen ontlenen aan artikel 88 lid 3 EG. (Rewe-rechtspraak; eisen van non-discriminatie en effectiviteit).
Voorstel voor behandeling Het fiche wordt ter informatie toegezonden aan alle ministers. Bezien wordt of een vervolgfiche nog noodzakelijk is wat betreft het punt van het nationaal procesrecht.